Home

Hoge Raad, 10-06-2005, AT7218, 39970

Hoge Raad, 10-06-2005, AT7218, 39970

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juni 2005
Datum publicatie
10 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT7218
Zaaknummer
39970

Inhoudsindicatie

8:42 Awb; op de zaak betrekking hebbende stukken; taxatierapport.

Uitspraak

Nr. 39.970

10 juni 2005

ME

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2003, nr. 02/03397, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 585.000 (€ 265.461).

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Doorn bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de ambtenaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot ƒ 572.500 (€ 259.789). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie klaagt belanghebbende onder meer dat het Hof, ondanks een verzoek van belanghebbende, niet de overlegging heeft gevorderd van het taxatierapport dat is opgemaakt van de taxatie die in opdracht van de heffingsambtenaar is uitgevoerd door ingenieursbureau "D".

3.2. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de heffingsambtenaar naar aanleiding van het bezwaarschrift advies heeft gevraagd aan ingenieursbureau "D" B.V., waarna een taxateur van dat bureau het object zowel in- als uitpandig heeft opgenomen. Belanghebbende is er in het geding voor het Hof van uitgegaan dat het advies van die taxateur is neergelegd in een schriftelijk stuk. In cassatie moet veronderstellenderwijs van de juistheid van dat uitgangspunt worden uitgegaan. Belanghebbende heeft tijdens de procedure voor het Hof meermalen er op gewezen dat dit taxatierapport zich niet onder de gedingstukken bevindt.

3.3. Dit rapport is een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht, dat op grond van die bepaling door de heffingsambtenaar had moeten worden ingezonden aan het Hof. De heffingsambtenaar heeft het advies van de taxateur echter noch bij zijn verweerschrift noch op enig ander moment bij het Hof in het geding gebracht. Daar in de uitspraak op bezwaar melding was gemaakt van het advies van de taxateur, en belanghebbende bovendien op het ontbreken van dat stuk onder de gedingstukken heeft gewezen, was dit verzuim ook voor het Hof kenbaar.

Volgens de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift is het advies van de taxateur door de heffingsambtenaar in acht genomen. Die beslissing werd derhalve mede door dat advies gedragen. In verband met dit een en ander mocht het Hof in zijn uitspraak het door belanghebbende gesignaleerde verzuim van de heffingsambtenaar dat advies aan het Hof toe te zenden, niet onbesproken laten.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven verder geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de gemeente Doorn aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2005.