Home

Hoge Raad, 03-02-2006, AU6525, R04/114HR

Hoge Raad, 03-02-2006, AU6525, R04/114HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 februari 2006
Datum publicatie
3 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU6525
Formele relaties
Zaaknummer
R04/114HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

Geschil over de beëindiging van partneralimentatie op grond van art. 1:160 BW (81 RO).

Uitspraak

3 februari 2006

Eerste Kamer

Rek.nr. R04/114HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie, voorwaardelijk

incidenteel verweerster,

advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk

incidenteel verzoeker,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 24 oktober 2000 ter griffie van de rechtbank te Haarlem ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met wijziging van de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 19 december 1996, in rechte vast te stellen dat zijn onderhoudsplicht jegens verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - op of omstreeks mei 1998 is geëindigd en de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van ƒ 128.500,-- ter zake van onverschuldigd betaalde alimentatie, te vermeerderen met de wettelijke rente, voorts te vermeerderen met elke alimentatietermijn, die door de man is betaald na oktober 2000, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.

De vrouw heeft het verzoek bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 10 april 2001 het verzoek van de man afgewezen en de man in de kosten van deze procedure veroordeeld.

Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Daarbij heeft hij verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep gegrond te verklaren, de beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 april 2001 te vernietigen en, met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 1996, in rechte vast te stellen dat zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw geëindigd is op of omstreeks mei 1998, de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van ƒ 164.310,- ter zake van onverschuldigd betaalde alimentatie in de periode mei 1998 tot en met juni 2001, te vermeerderen met de wettelijke rente, voorts te vermeerderen met elke alimentatietermijn die door hem betaald is na 1 juli 2001, subsidiair de door hem aan de vrouw verschuldigde alimentatie met ingang van 1 september 2000, althans met ingang van een door het hof in goede justitie vast te stellen tijdstip, te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie billijk acht, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding van beide instanties.

De vrouw heeft het verzoek van de man bestreden.

Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 21 augustus 2002 heeft het hof bij tussenbeschikking van 10 oktober 2002 de vrouw tot bewijslevering toegelaten. Bij eindbeschikking van 29 juli 2004 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd, vastgesteld dat de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw met ingang van 1 juli 1999 is geëindigd, de proces-kosten van de beide instanties tussen partijen gecompenseerd, en het meer of anders verzochte afgewezen.

Beide beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen beide beschikkingen van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft tegen de eindbeschikking voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het principale beroep.

3. Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep niet aan de orde.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het principale beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 februari 2006.