Home

Hoge Raad, 25-01-2008, BC2601, 41927

Hoge Raad, 25-01-2008, BC2601, 41927

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 januari 2008
Datum publicatie
25 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC2601
Formele relaties
Zaaknummer
41927

Inhoudsindicatie

Artikel 6:27 Wet IB 2001. Scholingsuitgaven. Opleiding of studie. Leertraject?

Uitspraak

Nr. 41.927

25 januari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 februari 2005, nr. P04/01114, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. Belanghebbende is universitair hoofddocent aan een Nederlandse universiteit en 'visiting professor' aan een buitenlandse universiteit. Bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 heeft hij een bedrag van (na aftrek drempel) € 3.397 aangemerkt als aftrekbare scholingsuitgaven. Dit bedrag is gespecificeerd als volgt:

telefoonkosten € 859

contributie - 559

vakliteratuur/abonnementen - 1.950

kantoorkosten - 529

totaal: € 3.897

af: drempel - 500

aftrekbaar: € 3.397.

3.2. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur geen scholingsuitgaven in aftrek aanvaard. Na bezwaar van belanghebbende is de desbetreffende correctie bij de uitspraak op het bezwaar gehandhaafd.

Het Hof heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard.

4. Beoordeling van de klachten in het principale beroep

4.1. Het Hof heeft in onderdeel 5.5 van de bestreden uitspraak geoordeeld dat een belastingplichtige eerst dan voor aftrek van scholingsuitgaven in aanmerking kan komen als hij een opleiding of een studie volgt. Dat uitgangspunt, dat op zichzelf in cassatie ook niet is bestreden, is juist.

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van het volgen van een opleiding of een studie. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat het studeren van belanghebbende niet plaatsvindt in het kader van het volgen van een leertraject, waarvoor in ieder geval nodig is dat het verwerven van de kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt.

Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel (1) van klacht II in het principale beroep keert zich derhalve tevergeefs tegen dit oordeel.

4.2. Klacht II kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hetzelfde geldt voor klacht I (vgl. HR 8 juli 2005, nr. 39870, BNB 2005/310).

5. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Nu het principale beroep niet tot vernietiging van 's Hofs uitspraak leidt en het incidentele beroep strekt tot bekrachtiging van de beslissing van het Hof, kan het in het incidentele beroep voorgestelde middel, ofschoon gegrond (zie HR 8 juli 2005, nr. 39870, BNB 2005/310, onder 5.1 tot en met 5.6), evenmin tot cassatie leiden.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

De Hoge Raad verklaart zowel het principale beroep als het incidentele beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2008.