Home

Hoge Raad, 25-04-2008, BD0469, 43871

Hoge Raad, 25-04-2008, BD0469, 43871

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2008
Datum publicatie
25 april 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD0469
Formele relaties
Zaaknummer
43871

Inhoudsindicatie

Bewijslast ter zake van verschoonbaarheidsgronden bij overschrijding termijn voor bezwaar tegen boete respectievelijk aanslag, 6:11 Awb, 6 EVRM.

Uitspraak

Nr. 43.871

25 april 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 maart 2007, nr. 06/00024, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het tegen de navorderingsaanslag, de aanslag en de boetebeschikkingen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank te Arnhem heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. De Inspecteur heeft belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslagen en tegen de boetes die vermeld zijn op de desbetreffende aanslagbiljetten.

3.2. Belanghebbende heeft in (hoger) beroep gesteld dat, en op welke grond, de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen; de Inspecteur heeft verklaard de onjuistheid van de stellingen van belanghebbende niet te kunnen bewijzen. Op grond van dat een en ander heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de boetes. Dat oordeel is in cassatie terecht niet bestreden (vgl. onderdeel 3.4 van HR 22 juni 1988, nr. 24998, BNB 1988/292).

3.3. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetes noodzakelijkerwijs meebrengt dat belanghebbende tevens ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen de aanslagen. Daartegen keert zich het middel.

3.4. Het middel slaagt. Overeenkomstig het sedert 1 januari 1998 geldende (boete)recht zijn de aanslagen en de boetes bij afzonderlijke beschikkingen vastgesteld. Dat brengt mee dat de ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van elk van beide beschikkingen afzonderlijk beoordeeld dient te worden. Aangezien artikel 6 EVRM niet toepasselijk is op de procedure met betrekking tot de aanslagen, geldt artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre onverkort, zodat in zoverre belanghebbende de bewijslast draagt van hetgeen hij heeft gesteld ten betoge dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.

3.5. Anders dan het Hof heeft geoordeeld doet daaraan niet af dat de hoogte van de vergrijpboete is vastgesteld op een percentage van de geheven belasting. In dit verband verdient opmerking dat die omstandigheid de rechter niet ontslaat van zijn verplichting om te beoordelen of de boete, gelet op de omstandigheden van het geval, een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de (eventuele) omstandigheid dat de aanslag onherroepelijk is geworden zonder inhoudelijk te zijn beoordeeld door de rechter (vgl. onderdeel 3.6.8 van HR 18 januari 2008, nr. 41832, V-N 2008/6.4).

3.6. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, doet aan het hiervoor in 3.4 overwogene evenmin af dat de boete is vermeld op het aanslagbiljet, en aldus tezamen en gelijktijdig met de aanslag aan de belastingplichtige is bekendgemaakt. Immers, niet valt in te zien dat de omstandigheid dat een aanslagbiljet tevens een boete vermeldt, enig argument oplevert tegen toepassing van de ten aanzien van bezwaar tegen een aanslag geldende regel met betrekking tot de bewijslastverdeling ter zake van (kort gezegd) verschoonbaarheidsgronden.

3.7. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof dient de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslagen opnieuw te onderzoeken, thans met inachtneming van hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen. Indien het oordeelt dat dat bezwaar ontvankelijk was, dient het toepassing te geven aan de regel dat aan de Inspecteur moet worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, tenzij goede grond bestaat om daarvan af te wijken (HR 9 juni 2006, nr. 41130, BNB 2006/290). Ook voor zover de procedure betrekking heeft op de boetes valt niet uit te sluiten dat zich (alsnog) goede grond voordoet om van die regel af te wijken.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens voor zover daarbij de uitspraak op het bezwaar tegen de boetes is vernietigd, en behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008.