Hoge Raad, 02-12-2008, BF5578, 07/11309
Hoge Raad, 02-12-2008, BF5578, 07/11309
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 december 2008
- Datum publicatie
- 2 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BF5578
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF5578
- Zaaknummer
- 07/11309
Inhoudsindicatie
Geldigheid inleidende dagvaarding. 's Hofs oordeel komt naar de kern bezien hierop neer dat de appelrechter bij zijn onderzoek naar de geldigheid der inleidende dagvaarding geen acht mag slaan op gegevens die eerst na de betekening van die dagvaarding bekend zijn geworden. Die opvatting is onjuist. In art. 422.1 (oud) Sv is immers bepaald dat – vzv. hier van belang - de in art. 348 Sv bedoelde beraadslaging over de geldigheid van de inleidende dagvaarding mede geschiedt n.a.v. het onderzoek op de tz. in h.b.
Uitspraak
2 december 2008
Strafkamer
nr. 07/11309
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 augustus 2006, nummer 23/002103-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de inleidende dagvaarding nietig heeft verklaard, althans dat het die beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. Het Hof heeft de inleidende dagvaarding nietig verklaard. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken. De inleidende dagvaarding met het adres [a-straat 1], [plaats] is niet op voornoemd adres uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op het adres bevond, de geadresseerde daar niet woonde noch verbleef. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2002, opgemaakt door [verbalisant 1], blijkt dat door degenen die zich op voormeld adres bevonden is medegedeeld dat verdachte op
27 februari 2000 naar de Bondsrepubliek Duitsland was geëmigreerd. Vervolgens is er een dagvaarding uitgegaan met daarop vermeld dat verdachte niet als ingezetene ingeschreven staat in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland is. Laatstgenoemde dagvaarding is op 30 mei 2002 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te Haarlem. Bij de stukken in eerste aanleg bevindt zich geen verwerkingsoverzicht GBA-gegevens. De rechtbank heeft derhalve niet aan de wettelijke verplichting voldaan te controleren of de geadresseerde op de dag van aanbieding van de mededeling en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven. Op grond van het vorenstaande dient de inleidende dagvaarding nietig te worden verklaard.
Het enkele feit dat thans achteraf vastgesteld zou kunnen worden dat de verdachte ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaarding in 2000 feitelijk niet woonachtig was in Nederland, maakt naar het oordeel van het hof en anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, de gang van zaken rond de betekening van die dagvaarding niet rechtsgeldig."
2.3. 's Hofs oordeel komt naar de kern bezien hierop neer dat de appelrechter bij zijn onderzoek naar de geldigheid der inleidende dagvaarding geen acht mag slaan op gegevens die eerst na de betekening van die dagvaarding bekend zijn geworden. Die opvatting is onjuist. In art. 422, eerste lid (oud), Sv is immers bepaald dat - voor zover hier van belang - de in art. 348 Sv bedoelde beraadslaging over de geldigheid van de inleidende dagvaarding mede geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst, en de raadsheer J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 december 2008.