Home

Hoge Raad, 15-05-2009, BI3751, 08/00437

Hoge Raad, 15-05-2009, BI3751, 08/00437

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 mei 2009
Datum publicatie
15 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI3751
Formele relaties
Zaaknummer
08/00437

Inhoudsindicatie

Art. 6:22, 7:2 en 7:3 Algemene wet bestuursrecht, uitblijven reactie op verzoek afspraak te maken voor hoorzitting; afstand van recht om gehoord te worden? Terugwijzing naar Inspecteur bij schending hoorplicht.

Uitspraak

Nr. 08/00437

15 mei 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 december 2007, nr. 06/00572, betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank Haarlem (nr. AWB 06/1695) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van de Inspecteur van 13 februari 2004 waarin hij de toenmalige gemachtigde de mogelijkheid heeft geboden om de bezwaren tegen de onderwerpelijke naheffingsaanslag nader toe te lichten en daartoe een afspraak te maken.

Bij fax van 24 februari 2004 heeft de gemachtigde als volgt gereageerd:

"Hierbij bericht ik u dat cliënt inderdaad in de gelegenheid wenst te worden gesteld om zijn bezwaren in bovengenoemde zaak mondeling toe te lichten. Hij verblijft echter tot en met april aanstaande in het buitenland, zodat ik voorstel om een afspraak te maken in de maand mei 2004. In de verwachting u hiermede naar behoren te hebben ingelicht en in afwachting van uw bericht, verblijf ik,"

Bij brief van 10 november 2005 heeft de inspecteur gemachtigde als volgt bericht:

"U heeft aangegeven dat uw cliënt in de gelegenheid gesteld wenst te worden om zijn bezwaren in bovengenoemde zaak mondeling toe te lichten. Uw cliënt verbleef in het buitenland. Een afspraak maken werd daarom eerder uitgesteld. Inmiddels is er een behoorlijke tijd verstreken. Ik verzoek u nu binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief met mij telefonisch een afspraak te maken. (...) Indien u binnen deze periode geen afspraak met mij maakt, neem ik aan dat uw cliënt geen behoefte heeft aan een hoorgesprek."

Op dit schrijven heeft de Inspecteur geen reactie ontvangen. Hij heeft vervolgens na het verstrijken van de termijn uitspraak op het bezwaar gedaan zonder belanghebbende te hebben gehoord.

3.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat onder de gegeven omstandigheden uit de gedragingen van belanghebbende en zijn gemachtigde kon worden afgeleid dat het aan feitelijke bereidheid om gehoord te worden ontbrak en de Inspecteur daarom niet kan worden tegengeworpen dat hij uitspraak op bezwaar heeft gedaan zonder belanghebbende of diens gemachtigde te horen. Het Hof heeft zich bij dit oordeel aangesloten.

3.3. Het middel klaagt terecht met een beroep op artikel 7:3 van de Awb over dat oordeel. Nu belanghebbende te kennen had gegeven door de Inspecteur te willen worden gehoord, mocht de Inspecteur uit de omstandigheid dat geen reactie werd ontvangen op een door hem aan belanghebbende schriftelijk gedaan verzoek om binnen veertien dagen te reageren voor het maken van een afspraak, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht om gehoord te worden, reeds omdat het uitblijven van een reactie binnen de gestelde termijn een andere oorzaak of andere reden kon hebben. Bij twijfel over de vraag of belanghebbende al dan niet toestemming heeft gegeven om van het horen af te zien, blijft de inspecteur gehouden belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, hetgeen alsdan kan gebeuren door belanghebbende daartoe uit te nodigen op een door de inspecteur vastgesteld tijdstip en plaats.

Het middel wordt ook terecht voorgesteld voor zover het erover klaagt dat het Hof een ontoereikende motivering heeft gegeven voor zijn oordeel dat belanghebbende niet is geschaad door het niet gehoord zijn in de bezwaarfase. Nu omtrent de waardering van de in dit geval van belang zijnde feiten verschil van mening bestond tussen belanghebbende en de Inspecteur, kon het in de bezwaarfase horen van belanghebbende door de Inspecteur een functie hebben naast de mogelijkheid van een (eventueel) onderzoek ter zitting in de zaak in beroep en hoger beroep. Hieruit volgt dat de Rechtbank en het Hof ten onrechte de zaak hebben behandeld in plaats van deze terug te wijzen naar de Inspecteur (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, BNB 2003/267). 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Inspecteur dient opnieuw op het bezwaar te beslissen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Rechtbank en die van de Inspecteur,

draagt de Inspecteur op om met inachtneming van dit arrest opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 214, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 211 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 138, derhalve in totaal € 563,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1288, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.