Hoge Raad, 30-06-2009, BI3875, 07/10480
Hoge Raad, 30-06-2009, BI3875, 07/10480
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 juni 2009
- Datum publicatie
- 30 juni 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BI3875
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3875
- Zaaknummer
- 07/10480
- Relevante informatie
- Opiumwet [Tekst geldig vanaf 16-04-2024], Opiumwet [Tekst geldig vanaf 16-04-2024] art. 9
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft aangenomen dat de Hovj bekend was met de inhoud van een mutatie toen hij de machtiging tot binnentreden uitschreef en heeft het verweer (dat de enkele melding bij de MMA geen redelijk vermoeden van schuld kan opleveren) verworpen omdat o.g.v. een anonieme melding en de inhoud van die mutatie redelijkerwijs kon worden vermoed dat in de woning van verdachte een overtreding van de Opw werd gepleegd. ’s Hofs oordeel dat uit de mededeling in het aanvullend pv dat de mutatie destijds abusievelijk niet bij het pv was gevoegd, kan worden afgeleid dat de Hovj daarmee bekend was, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Uitspraak
30 juni 2009
Strafkamer
Nr. 07/10480
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 juli 2007, nummer 24/001931-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.E. Wielenga, advocaat te Joure, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de verwerping van een verweer dat de machtiging tot binnentreden op onrechtmatige grond is gegeven en dat dit tot bewijsuitsluiting en vrijspraak moet leiden.
2.2. De bestreden uitspraak houdt in:
"De raadsman heeft namens verdachte gesteld dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de enkele melding via Meld Misdaad Anoniem geen redelijk vermoeden van schuld van verdachte heeft kunnen opleveren, terwijl overigens uit de stukken niet blijkt van omstandigheden die de voornoemde melding ondersteunen. Naar de mening van de verdediging is de machtiging tot binnentreden in de woning van verdachte aldus op onrechtmatige grond gegeven en kan het na het binnentreden verkregen bewijsmateriaal niet tot het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van de Regiopolitie Fryslân d.d. 28 juni 2005 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, blijkt dat de politie op 9 mei 2005 via Meld Misdaad Anoniem een melding heeft ontvangen, inhoudende dat in de woning van [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] een weedplantage werd gehouden. De melding bevatte verder specifieke informatie over de persoon en het uiterlijk van verdachte en diens gezinssituatie. Voorts blijkt dat de politie op 14 juni 2005 zonder toestemming van de bewoner in de woning van verdachte [verdachte] is binnengetreden en vervolgens in de slaapkamer van die woning de in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren - in geval van een woning voorzien van een machtiging tot binnentreden - toegang tot plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt.
De politie beschikte indertijd over voornoemde, specifieke, informatie en ook over informatie over een soortgelijke kwestie in 2003. Dit laatste leidt het hof af uit het aanvullend proces-verbaal nr. 2005056527-10, d.d. 2 februari 2007 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verbalisant: "Ik heb in het bedrijfsprocessensysteem van de politie gekeken. Hier trof ik een mutatie aan van collega's die op 26 augustus 2003 bij verdachte [verdachte] aan de deur zijn geweest op de [a-straat 1] te [plaats]. Hier troffen collega's zeer grote hennepplanten aan op het balkon van de verdachte [verdachte]. Wij zijn abusievelijk vergeten deze mutatie te voegen bij het proces-verbaal. Zie rapport mutatie welke is bijgevoegd bij dit proces-verbaal."
Uit de mededeling in dit proces-verbaal dat de mutatie destijds abusievelijk niet is toegevoegd, heeft het hof afgeleid dat de hulpofficier van justitie die de machtiging tot binnentreden heeft uitgeschreven, bekend was met de inhoud van die mutatie.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de melding tezamen met de inhoud van de mutatie zoals hiervoor genoemd, redelijkerwijs vermoed kon worden dat in verdachtes woning een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. Er was dus geen sprake van onrechtmatig binnentreden in die woning. Het hof verwerpt het verweer."
2.3. Het Hof heeft aangenomen dat de Hulpofficier van Justitie bekend was met de inhoud van een mutatie toen hij de machtiging tot binnentreden uitschreef en heeft het verweer verworpen omdat op grond van een anonieme melding en de inhoud van die mutatie redelijkerwijze kon worden vermoed dat in de woning van de verdachte een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel dat uit de mededeling in het aanvullend proces-verbaal van 2 februari 2007 dat de mutatie destijds abusievelijk niet bij het proces-verbaal was gevoegd, kan worden afgeleid dat de Hulpofficier van Justitie daarmee bekend was. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 juni 2009.