Home

Hoge Raad, 05-06-2009, BI6157, 44103

Hoge Raad, 05-06-2009, BI6157, 44103

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI6157
Formele relaties
Zaaknummer
44103

Inhoudsindicatie

Art. 220b, lid 1, letter b, Gemeentewet. Heffing OZB gebruikersbelasting van degene die een gehele onroerende zaak in delen in gebruik heeft gegeven.

Uitspraak

Nr. 44.103

5 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 mei 2007, nr. BK-06/00306, betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 wegens het gebruik krachtens beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was op 1 januari 2001 krachtens recht van opstal genothebbende van de onderhavige onroerende zaak. De onroerende zaak, een hangar, is onderverdeeld in drie hallen die in delen zijn verhuurd aan verschillende huurders.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende de onroerende zaak gebruikt in de zin van artikel 1, lid 1, aanhef en letter a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2001 (hierna: de Verordening) van de gemeente Rotterdam. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Tegen dat oordeel keert zich het middel.

3.3.1. Ingevolge artikel 1, lid 1, aanhef en letter a, van de Verordening wordt onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder meer een gebruikersbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

3.3.2. In lid 2, aanhef en letter b, van artikel 1 is onder meer bepaald dat met betrekking tot de gebruikersbelasting gebruik door degene aan wie een deel van de onroerende zaak in gebruik is gegeven, wordt aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven.

3.4. Gelet op de tekst van laatstbedoelde bepaling en op de geschiedenis van de totstandkoming (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 69) van het met die bepaling overeenstemmende artikel 220b, lid 1, aanhef en letter b, van de Gemeentewet (tekst 2001), vindt die bepaling ook toepassing in het geval dat de gehele onroerende zaak in delen in gebruik is gegeven. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.