Home

Hoge Raad, 18-12-2009, BJ9616, 07/11263

Hoge Raad, 18-12-2009, BJ9616, 07/11263

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 2009
Datum publicatie
18 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ9616
Formele relaties
Zaaknummer
07/11263

Inhoudsindicatie

art. 6:5, lid 1, letter d, en lid 2, Awb, art. 6:6 Awb, gronden van het beroep, motivering, herstel van verzuimen, verzet.

Uitspraak

Nr. 07/11263

18 december 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 augustus 2007, nr. AWB 07/109 SUCCR V, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een navorderingsaanslag in het recht van successie.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 26 maart 2007 (nr. AWB 07/109 SUCCR) het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende nalatig is gebleven in het aanvoeren van de gronden van het beroep. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Die uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 31 augustus 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en daartoe onder meer geoordeeld dat een als bijlage bij het beroep meegezonden uitspraak op bezwaar zonder verdere toelichting in het beroepschrift niet kan worden aangemerkt als een motivering van het beroep in de zin van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Tegen dat oordeel keert zich middel 1.

3.2.1. De in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Awb gestelde eis dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat, strekt ertoe de rechter de in artikel 8:69, lid 1, van de Awb bedoelde grondslag voor zijn uitspraak te verschaffen. Voor het bestuursorgaan is de motivering van het beroep onder meer van belang om te bepalen waartegen het verweer voert (vgl. HR 17 april 1929, B. 4497). Nu het beroepschrift zich richt tegen een ander besluit dan dat waartegen het bezwaarschrift zich heeft gericht, en de motivering ervan om die reden wezenlijk kan verschillen van die van het bezwaarschrift, kan niet worden gezegd dat met het enkel overleggen van een afschrift van de uitspraak op bezwaar is voldaan aan de eis van motivering van het beroepschrift, ook niet indien uit die uitspraak blijkt wat de geschilpunten in de bezwaarfase waren.

3.2.2. Bovendien geldt, naast de in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Awb gestelde motiveringseis, voor beroepschriften op grond van artikel 6:5, lid 2, van de Awb tevens de eis dat daarbij zo mogelijk een afschrift wordt overgelegd van het besluit waarop het geschil betrekking heeft. Hieruit volgt dat de wetgever met deze regeling voor beroepschriften twee op zichzelf staande eisen heeft gesteld.

3.2.3. Middel 1, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

3.3. Middel 2 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.