Home

Hoge Raad, 12-02-2010, BL3602, 09/01951

Hoge Raad, 12-02-2010, BL3602, 09/01951

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 februari 2010
Datum publicatie
12 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL3602
Zaaknummer
09/01951

Inhoudsindicatie

AWR/Awb. Jaarafrekening voor het waterverbruik is geen ingevolge de belastingwet genomen besluit: belastingrechter niet bevoegd. De Rechtbank had de zaak als algemene bestuursrechter moeten beoordelen.

Uitspraak

Nr. 09/01951

12 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van V.O.F. X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 3 april 2009, nr. AWB 07/6933, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een door Stichting Waternet te Amsterdam aan belanghebbende gezonden factuur voor kosten van waterverbruik, waterbelasting en meteropstellingshuur.

1. Het geding in feitelijke instantie

Met betrekking tot voormelde, haar door Waternet toegezonden factuur heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, waarbij zij nader heeft verwezen naar de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar is door Waternet, te dezen kennelijk handelende krachtens door het gemeentebestuur van Amsterdam verleend mandaat, afgewezen. Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 november 2008 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat met betrekking tot de onderhavige afrekening voor het waterverbruik geen beroep openstaat bij de belastingrechter. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Die uitspraak is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

De middelen houden onder meer in de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft volstaan met de beoordeling of tegen de beslissing op bezwaar beroep openstond op de belastingrechter. De middelen slagen in zoverre. De Rechtbank mocht niet reeds aan haar oordeel dat tegen de beslissing op het bezwaarschrift geen beroep openstond op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de conclusie verbinden dat het beroep niet-ontvankelijk diende te worden verklaard. Evenbedoeld - in cassatie niet bestreden - oordeel sluit immers niet uit dat tegen de beslissing op het bezwaarschrift beroep bij de Rechtbank kon worden ingesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Na cassatie dient naar aanleiding van het gedane verzet de Rechtbank als algemene bestuursrechter te beoordelen waartoe het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep moet leiden.

4. Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,

verwijst het geding naar de Rechtbank te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 447, en

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.