Home

Hoge Raad, 17-09-2010, BL5558, 08/04478

Hoge Raad, 17-09-2010, BL5558, 08/04478

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 september 2010
Datum publicatie
17 september 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL5558
Formele relaties
Zaaknummer
08/04478

Inhoudsindicatie

Art. 15, lid 1, letter h, Wet op belastingen van Rechtsverkeer; art. 5b, lid 3, Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (tot 2008). Begrippen ‘concern’ en ‘bezit van aandelen’. Leidt certificering van aandelen tot het niet langer voldoen aan het concernvoortzettingsvereiste van de internereorganisatiefaciliteit in de overdrachtsbelasting?

Uitspraak

Nr. 08/04478

17 september 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 september 2008, nr. P07/00436, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd.

Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Haarlem.

Nadien heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar, bij welke uitspraak de naheffingsaanslag is gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/4447) heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de uitspraak op bezwaar.

Het Hof heeft - voor zover hier van belang - de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M. Verhagen, advocaat te Rotterdam.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 4 februari 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 23 september 2000 van haar zustervennootschap A Beheer B.V. een perceel grond met daarop aanwezige opstallen (hierna: de onroerende zaak) gekocht voor ƒ 19.500.000. De onroerende zaak is op 29 september 2000 aan belanghebbende geleverd.

3.1.2. Deze verkrijging is door toepassing van artikel 15, lid 1, aanhef en letter h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 5b, lid 3, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Besluit) vrijgesteld van heffing van overdrachtsbelasting wegens interne reorganisatie.

3.1.3. Op 30 september 2002 zijn alle aandelen in belanghebbende door haar moedermaatschappij C Holding B.V. geleverd aan Stichting F (hierna: de Stichting) tegen uitgifte van certificaten van die aandelen (hierna: de certificaten) door de Stichting aan C Holding B.V. (hierna: de certificering).

3.1.4. De bestreden naheffingsaanslag is opgelegd omdat volgens de Inspecteur als gevolg van de certificering alsnog belasting over de in 3.1.1 bedoelde verkrijging verschuldigd is geworden ingevolge het bepaalde in artikel 15, lid 1, aanhef en letter h, van de Wet en het destijds geldende artikel 5b, lid 3, van het Besluit.

3.2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld, kort gezegd, dat belanghebbende als gevolg van de certificering binnen de door artikel 5b, lid 3, van het Besluit gestelde termijn van drie jaren niet langer deel uitmaakt van het concern.

3.3.2. Daarbij is het Hof er kennelijk van uitgegaan dat de certificaten niet kunnen worden aangemerkt als aandelen.

3.4.1. De middelen komen tegen dit oordeel op, onder meer met het betoog dat C Holding B.V. door het bezit van de certificaten nog steeds alle aandelen in belanghebbende bezit in de zin van artikel 5b, lid 2, van het Besluit, zodat belanghebbende ook na de certificering van haar aandelen nog steeds deel uitmaakt van het concern.

3.4.2. Artikel 5b, lid 2, van het Besluit luidde indertijd als volgt:

"Onder een concern wordt verstaan een vennootschap waarvan niet alle of nagenoeg alle aandelen onmiddellijk of middellijk in het bezit zijn van een andere vennootschap, te zamen met alle andere vennootschappen waarin zij onmiddellijk of middellijk alle of nagenoeg alle aandelen bezit."

3.4.3. Van bezit van aandelen in de zin van deze bepaling is ook sprake bij bezit van certificaten van aandelen, indien het economische belang bij de aandelen berust bij de houder van de certificaten. De bewoordingen van deze bepaling staan een dergelijke uitleg toe, die ook aanvaard is bij diverse andere fiscale regelingen (zie onderdeel 8.12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). De strekking van de bepaling verzet zich hier niet tegen. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit van 27 februari 1996, Stb. 144, waarbij artikel 5b van het Besluit is ingevoerd, valt niet af te leiden dat de besluitgever zou hebben bedoeld met de eis van (middellijk) aandeelhouderschap tevens de eis van volledige zeggenschap in de desbetreffende vennootschap te stellen (vgl. HR 18 februari 1998, nr. 33346, LJN AA2451, BNB 1998/178). Opmerking verdient nog dat met ingang van het jaar 2008 in artikel 5b, lid 2, van het Besluit de eis van bezit van aandelen is vervangen door de eis van een belang, zonder dat uit de daarbij gegeven toelichting blijkt dat beoogd is hiermee de doelstelling van de regeling te wijzigen.

3.4.4. Het in 3.3.2 vermelde uitgangspunt van het Hof berust daarom op een onjuiste rechtsopvatting. De middelen slagen in zoverre, en behoeven voor het overige geen behandeling.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen, nu belanghebbende voor het Hof heeft gesteld dat de certificaten de complete economische eigendom van haar aandelen vertegenwoordigen, en de Inspecteur die stelling niet gemotiveerd heeft weersproken. Derhalve moet worden aangenomen dat C Holding B.V. ook na de certificering alle aandelen in belanghebbende bezit in de zin van artikel 5b, lid 2, van het Besluit, en belanghebbende daardoor deel is blijven uitmaken van het concern.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het niet tijdig doen van uitspraak op het gemaakte bezwaar en het griffierecht,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze de naheffingsaanslag betreft,

vernietigt de naheffingsaanslag,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 433, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 428, derhalve in totaal € 861, en

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2010.