Home

Hoge Raad, 04-06-2010, BL7972, 09/01362

Hoge Raad, 04-06-2010, BL7972, 09/01362

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juni 2010
Datum publicatie
4 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL7972
Formele relaties
Zaaknummer
09/01362

Inhoudsindicatie

Art. 27m AWR. Incidenteel hoger beroep met betrekking tot een boetebeschikking mogelijk, hoewel het (principale) hoger beroep van belanghebbende uitsluitend betrekking had op de belastingaanslag.

Uitspraak

Nr. 09/01362

4 juni 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2009, nr. 08/00010, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/6842) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur waarbij de naheffingsaanslag is verminderd gehandhaafd, de uitspraak van de Inspecteur waarbij de boete is gehandhaafd vernietigd, en de boetebeschikking vernietigd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 22 februari 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris en tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbende.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een boete.

3.1.2. De nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen bedraagt, na bezwaar, € 420.859, waarvan € 23.636 wegens een afdrachtverschil.

3.1.3. Ter zake van het afdrachtverschil is een boete opgelegd van € 5909.

3.1.4. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking.

3.1.5. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag, zoals deze na bezwaar door de Inspecteur was verminderd, gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

3.1.6. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Dit hoger beroep richtte zich tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de naheffingsaanslag, behoudens het deel dat ziet op het afdrachtverschil.

3.1.7. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarin tevens incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de boete.

3.2.1. Het Hof heeft het door belanghebbende ingestelde hoger beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld.

3.2.2. Het door de Inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep is eveneens ongegrond verklaard. Daarvoor heeft het Hof redengevend geoordeeld dat het incidentele hoger beroep betrekking heeft op een ander onderdeel van de beslissing van de Rechtbank dan waartegen belanghebbende in hoger beroep is opgekomen. De Inspecteur had zelf tijdig hoger beroep tegen de beslissing inzake de boete moeten instellen, aldus het Hof. Tegen dit oordeel is het middel van de Staatssecretaris gericht.

4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

4.1. Op grond van artikel 27h, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kunnen de daar bedoelde belanghebbende en de inspecteur hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op meer dan één besluit van de inspecteur, laat deze bepaling degene die hoger beroep instelt de vrijheid om dit rechtsmiddel te richten tegen de beslissing van de rechtbank als geheel of tegen haar beslissing met betrekking tot één of enkele van die besluiten.

4.2. Op grond van artikel 27m, lid 1, van de AWR kan de andere partij bij haar verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen. De tekst van deze bepaling geeft geen aanleiding tot de veronderstelling dat degene die incidenteel hoger beroep instelt niet eenzelfde vrijheid zou hebben als hiervoor in 4.1 is beschreven met betrekking tot het principale hoger beroep. Bij zijn keuze welke beslissing(en) van de Rechtbank hij in het incidentele hoger beroep betrekt, behoeft de indiener van dit beroep zich niet te beperken tot de beslissing(en) over het besluit of de besluiten waarop het principale hoger beroep betrekking heeft. Dat is ook in overeenstemming met de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in onderdeel 4.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, waaruit blijkt dat de wetgever bij het openstellen van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep situaties als de onderhavige op het oog heeft gehad.

4.3. 's Hofs in 3.2.2 weergegeven - andersluidende - oordeel getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.

5. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

Gelet op het hiervoor in 4.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van het incidentele hoger beroep van de Inspecteur.

7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voor zover daarbij het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is verklaard, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.