Home

Hoge Raad, 13-08-2010, BN3831, 08/03782

Hoge Raad, 13-08-2010, BN3831, 08/03782

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 augustus 2010
Datum publicatie
13 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN3831
Formele relaties
Zaaknummer
08/03782

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen; artikel 3.145, lid 1, Wet IB: Hof verdeelt bewijslast bijtelling auto van de zaak verkeerd; beroep op interne compensatie in hoger beroep mogelijk zonder incidenteel hoger beroep in te stellen; verwijzing.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Derde Kamer

Nr. 08/03782

13 augustus 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 juli 2008, nr. 07/00293, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Hertogenbosch (nr. AWB 05/4211) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het ter zitting ingestelde incidenteel hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen plaats is voor een bijtelling als bedoeld in artikel 3.145, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002; hierna: Wet IB) ter zake van privégebruik van de Mercedes-Benz. Het heeft daartoe overwogen dat de Inspecteur, op wie de bewijslast te dezen rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto aan belanghebbende voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld.

3.2. Middel 1, dat dit oordeel bestrijdt, slaagt. 's Hofs oordeel dat op de Inspecteur de bewijslast rust van de terbeschikkingstelling aan belanghebbende van de Mercedes-Benz voor privédoeleinden, geeft blijk van een onjuiste opvatting omtrent de uit artikel 3.145, lid 1, Wet IB voortvloeiende bewijslastverdeling. De inspecteur dient aannemelijk te maken dat de auto aan de betrokken belastingplichtige ter beschikking was gesteld. Indien de inspecteur daarin slaagt, geldt ingevolge artikel 3.145, lid 1, Wet IB het vermoeden dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is aangewend.

3.3. Middel 2 klaagt erover dat het Hof verzuimd heeft te oordelen over het beroep op interne compensatie dat de Inspecteur ter zitting van het Hof heeft gedaan. De klacht wordt terecht aangevoerd. In hoger beroep kan door de wederpartij van degene die het hoger beroep heeft ingesteld, een beroep worden gedaan op zogenoemde interne compensatie. Dit zou slechts anders zijn voor zover het beroep op interne compensatie ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel in hoger beroep zou zijn aangevoerd onder zodanige omstandigheden dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde (vgl. HR 4 december 2009, nr. 08/02258, LJN BG7213, BNB 2010/65).

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.2 en 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, A.R. Leemreis, E.N. Punt, en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2010.