Home

Hoge Raad, 15-02-2011, BO6118, 09/01279

Hoge Raad, 15-02-2011, BO6118, 09/01279

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 februari 2011
Datum publicatie
15 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BO6118
Formele relaties
Zaaknummer
09/01279

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft nagelaten art. 27 Sr in acht te nemen. HR doet wat het Hof had behoren te doen.

Uitspraak

15 februari 2011

Strafkamer

nr. 09/01279

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 februari 2009, nummer 21/003229-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover op de opgelegde straf niet in mindering is gebracht de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, tot toepassing van die aftrek door de Hoge Raad en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het derde middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 27 Sr, nu het Hof bij het opleggen van de gevangenisstraf niet heeft bevolen dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.

3.2. De stukken van het geding houden in dat de verdachte voor de onderhavige strafzaak op 16 januari 2004 om 15.45 uur in verzekering is gesteld en op 17 januari 2004 om 14.15 uur is heengezonden. Het Hof heeft evenwel nagelaten het in

art. 27, eerste lid, Sr bepaalde in acht te nemen, voor zover het deze inverzekeringstelling betreft. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd toepassing te geven aan art. 27 Sr;

beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf van vier weken, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in verzekering heeft doorgebracht;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 februari 2011.