Home

Hoge Raad, 08-07-2011, BQ3883, 11/00894

Hoge Raad, 08-07-2011, BQ3883, 11/00894

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juli 2011
Datum publicatie
8 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ3883
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3883
Zaaknummer
11/00894
Relevante informatie
Wet griffierechten burgerlijke zaken [Tekst geldig vanaf 01-05-2023], Wet griffierechten burgerlijke zaken [Tekst geldig vanaf 01-05-2023] art. 4

Inhoudsindicatie

Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Verzet op de voet van art. 29 lid 1 Wgbz tegen beslissing griffier bij de Hoge Raad om griffierechten te heffen bij verzoek de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, gegrond. Art. 4 lid 2, aanhef en onder i, Wgbz dient aldus te worden uitgelegd dat niet alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep en in cassatie geen griffierecht verschuldigd is door personen wier verzoekschrift is gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

8 juli 2011

Eerste Kamer

11/00894

RM/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

mr. S.M. KINGMA,

advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,

OPPOSANT op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken tegen een beslissing van de griffier van de Hoge Raad,

mede optredend namens [betrokkene 1], wonende te [woonplaats].

1. De feiten

[Betrokkene 1] heeft bij de rechtbank Utrecht een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Bij vonnis van 6 december 2010 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Het gerechtshof te Amsterdam heeft het vonnis op 17 januari 2011 bekrachtigd. [betrokkene 1] heeft beroep in cassatie ingesteld. Het daartoe strekkende verzoekschrift is op 24 januari 2011 ter griffie van de Hoge Raad ingediend door haar advocaat, mr. Kingma voornoemd (hierna: opposant) en is bij de Hoge Raad ingeschreven onder zaaknummer 11/00420.

De (waarnemend) griffier van de Hoge Raad heeft het in cassatie verschuldigde griffierecht bepaald op € 294,--; dit bedrag is op 27 januari 2011 geïncasseerd ten laste van de rekening-courant van opposant.

Op 10 februari 2011 heeft opposant voor zich en namens [betrokkene 1] op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken verzet ingesteld tegen de beslissing van de (waarnemend) griffier om in deze zaak griffierecht te heffen.

De (waarnemend) griffier heeft op 3 maart 2011 een verweerschrift ingediend en verzocht het verzet ongegrond te verklaren.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot gegrondverklaring van het verzet.

2. Beoordeling van het verzet

2.1 Op 1 november 2010 is - met uitzondering van een aantal thans niet van belang zijnde artikelen - de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) in werking getreden. Op grond van art. 56a Wgbz is de wet in deze zaak van toepassing, nu het verzoekschrift is binnengekomen op 24 januari 2011.

2.2 Het onder 1 genoemde bedrag van € 294,-- is het in de bijlage bij de Wgbz vermelde griffierecht bij de Hoge Raad voor on- en minvermogenden. Opposant stelt zich op het standpunt dat in een geval als het onderhavige geen griffierecht verschuldigd is. Hij voert hiertoe kort gezegd aan dat art. 4 lid 2, aanhef en onder i, Wgbz, bepalende dat geen griffierecht wordt geheven voor de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in art. 284 lid 1 F., niet slechts geldt voor de procedure in eerste aanleg, maar ook voor de procedure in hoger beroep en in cassatie.

2.3 Art. 4 lid 2 is overgenomen uit art. 15 lid 1 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz). Sedert de inwerkingtreding van de Invoeringswet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wet van 25 juni 1998, Stb. 446) hield laatstgenoemde wetsbepaling mede in dat geen vast recht wordt geheven voor de behandeling van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Blijkens de parlementaire geschiedenis, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 en 2.7, is de ratio van de wijziging de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling te bevorderen door geen onnodige financiële drempels op te werpen.

2.4 Het thans ingevolge de Wgbz verschuldigde griffierecht voor on- en minvermogenden bedraagt in eerste aanleg € 71,--, in hoger beroep € 284,-- en in cassatie € 294,--. De wetgever is blijkens de opneming van art. 4 lid 2, aanhef en onder i, kennelijk van oordeel dat van personen die bij de rechtbank een verzoek indienen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet gevergd kan worden het bedrag van € 71,-- aan griffierechten te betalen. Bij dat uitgangspunt en gelet op de hiervoor in 2.3 vermelde ratio - geen financiële drempels opwerpen bij een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling - alsmede het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, moet die wetsbepaling aldus worden uitgelegd dat niet slechts in eerste aanleg maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht verschuldigd is door personen wier verzoekschrift is gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hierbij in de regel gaat om personen die gelet op hun schuldenlast minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden, en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen. Dat de wetgever het heffen van hogere tarieven in hoger beroep en cassatie heeft bedoeld als prikkel ter voorkoming van onnodig gebruik van de rechtspraak (zie de citaten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18 en 2.19) kan daaraan niet afdoen. Het verzet is dus gegrond.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzet gegrond.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juli 2011.