Home

Hoge Raad, 23-09-2011, BT2297, 11/00372

Hoge Raad, 23-09-2011, BT2297, 11/00372

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 september 2011
Datum publicatie
23 september 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT2297
Zaaknummer
11/00372
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Awb; procesorde. Indien de intrekking van het beroep wordt betwist, dient de rechtbank haar constatering van de intrekking neer te leggen in een uitspraak.

Uitspraak

nr. 11/00372

23 september 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 december 2010, nr. P 10/00600, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het jaar 2009 vastgesteld.

De waardebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam gehandhaafd.

In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank te Amsterdam (nr. AWB 10/979) wordt vermeld dat belanghebbende zijn beroep heeft ingetrokken.

Belanghebbende heeft tegen dit proces-verbaal hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit proces-verbaal geen uitspraak is als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het Hof heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank (hierna: het proces-verbaal) is vermeld dat belanghebbende het beroep tijdens die zitting heeft ingetrokken. Belanghebbende betwist echter dat hij het beroep heeft ingetrokken, en heeft op die grond hoger beroep ingesteld bij het Hof.

3.2. Op grond van het bepaalde in artikel 27h, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan hoger beroep, voor zover hier van belang, worden ingesteld tegen een uitspraak van een rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het proces-verbaal vormt of bevat niet een zodanige uitspraak. Naar aanleiding van belanghebbendes tot de Rechtbank gerichte betwisting van de intrekking van het beroep heeft de Rechtbank niet alsnog een uitspraak gedaan als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb. Het Hof heeft het hoger beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard bij gebreke van een voor hoger beroep vatbare uitspraak (vgl. HR 15 oktober 1969, nr. 16260, BNB 1970/77). Dit brengt mee dat het tegen de uitspraak van het Hof gerichte middel faalt.

3.3. Opmerking verdient dat een rechtsgeldige intrekking van het beroep tot gevolg heeft dat het geding eindigt. In een zodanig geval kan een uitspraak op dat beroep achterwege blijven. In een geval als het onderhavige echter, waarin de betrokken partij aan de rechtbank heeft meegedeeld dat zij betwist het beroep (rechtsgeldig) te hebben ingetrokken, moet de rechtbank - indien zij van oordeel blijft dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken - haar constatering van die intrekking neerleggen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, zodat degene die zich daarmee niet kan verenigen daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden (vgl. ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juni 1998, nr. H01.97.1567/P01, Rawb 1998, nr. 150, van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 2 november 2006, nrs. AWB 05/827 en 05/828, LJN AZ2214, AB 2007/15 en van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 2007, nrs. 06/3096WWB en 06/3097WWB, LJN BA5872 en AB 2007/237).

Indien de rechtbank in een zodanig geval in haar uitspraak neerlegt dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, dient die uitspraak uit te monden in een niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 8:70, letter b, van de Awb.

3.4. Gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogen zal de griffier van de Hoge Raad het dossier toezenden aan de Rechtbank, opdat deze haar beslissing over de intrekking van het beroep alsnog in een uitspraak neerlegt.

In de omstandigheid dat het Hof een dergelijke toezending achterwege heeft gelaten, vindt de Hoge Raad aanleiding de gemeente te gelasten het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht te vergoeden.

3.5. Met het oog op de nadere behandeling van deze zaak door de Rechtbank verdient nog opmerking dat er, anders dan belanghebbende betoogt, geen rechtsregel bestaat op grond waarvan intrekking van het beroep ter zitting slechts schriftelijk kan geschieden (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 140).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en

gelast dat de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.