Home

Hoge Raad, 20-01-2012, BV1401, 11/01593

Hoge Raad, 20-01-2012, BV1401, 11/01593

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 januari 2012
Datum publicatie
20 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV1401
Formele relaties
Zaaknummer
11/01593

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.12 Wet IB 2001. Per welk tijdstip moet pachtersvoordeel worden bepaald?

Uitspraak

20 januari 2012

nr. 11/01593

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 februari 2011, nr. 10/00199, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 09/530) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft tot 6 november 2001 een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. Belanghebbende had in dat verband kavels gepacht van de Dienst Domeinen (hierna: Domeinen).

3.1.2. Op 29 juni 1998 heeft belanghebbende bij Domeinen een aanvraag ingediend tot aankoop van de kavels.

3.1.3. Voor de bepaling van de prijs van de over te dragen kavels heeft op 27 augustus 1998 een taxatie naar die datum plaatsgevonden. Daarbij is de waarde van de kavels in verpachte staat op ƒ 1.655.988 (ƒ 4,54 per m²) getaxeerd.

3.1.4. Partijen gaan ervan uit dat op 27 augustus 1998 de waarde vrij van pacht van de kavels ƒ 2.845.089 (ƒ 7,80 per m²) heeft bedragen.

3.1.5. Op 4 februari 1999 heeft Domeinen aan belanghebbende een schriftelijk aanbod tot koop gedaan voor een bedrag van ƒ 1.655.988 (ƒ 4,54 per m²). Daarbij is opgemerkt dat belanghebbende pacht verschuldigd blijft tot de datum van levering.

3.1.6. Belanghebbende heeft het aanbod op 22 februari 1999 voor akkoord ondertekend en dit teruggezonden aan Domeinen. Domeinen heeft het stuk op 23 februari 1999 ontvangen. Partijen gaan ervan uit dat op 23 februari 1999 de waarde vrij van pacht van de kavels ƒ 3.009.228 (ƒ 8,25 per m²) heeft bedragen.

3.1.7. Bij akte van 19 maart 1999 heeft Domeinen de kavels aan belanghebbende geleverd.

3.1.8. In het onderhavige jaar 2001 heeft belanghebbende de kavels verkocht en geleverd aan een derde en heeft hij zijn akkerbouwbedrijf beëindigd.

3.2. Voor het Hof was in geschil naar welk tijdstip de omvang van het in het onderhavige jaar belaste pachtersvoordeel moet worden bepaald.

3.3. Het Hof is bij zijn oordeel ervan uitgegaan dat het pachtersvoordeel niet kan worden aangemerkt als een (vrijgestelde) waardeverandering en verder dat bij een aankoop door de pachter van de door hem gepachte grond de landbouwvrijstelling niet eerder van toepassing is dan nadat het gehele risico van waardeverandering van de grond is overgegaan op de pachter. Naar 's Hofs oordeel is dit risico niet eerder overgegaan op belanghebbende dan op het tijdstip van sluiten van de koopovereenkomst, door het Hof vastgesteld op 23 februari 1999, en niet reeds vanaf daarvoor gelegen door belanghebbende bepleite tijdstippen (27 augustus 1998 dan wel 4 februari 1999). Ook het volgen van belanghebbendes betoog dat de mogelijkheid die hij had om de gepachte gronden te kopen in feite neerkomt op een voorwaardelijk optierecht, zou naar 's Hofs oordeel niet tot gevolg hebben dat het gehele risico van waardeverandering is overgegaan.

Tegen deze oordelen richten zich de middelen.

3.4. De middelen falen. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2012.