Home

Hoge Raad, 09-03-2012, BV8199, 11/01963

Hoge Raad, 09-03-2012, BV8199, 11/01963

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 maart 2012
Datum publicatie
9 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV8199
Formele relaties
Zaaknummer
11/01963

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vennootschapsbelasting. Art. 3.92 en 3.94 Wet IB 2001. Art. 8 Wet Vpb 1969. Onzakelijke lening onder regime van de terbeschikkingstellingsregeling.

Uitspraak

9 maart 2012

nr. 11/01963

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011, nrs. 10/00153 en 10/00154, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking alsmede een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een boete, en voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de aanslag zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 08/1235, AWB 08/1236 en AWB 08/1237) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende met het verstrekken van geldleningen aan I B.V. en DD B.V. in welke vennootschappen belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 4.6 Wet IB 2001, een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen en dat belanghebbende dit risico heeft aanvaard om aandeelhoudersmotieven. Op grond hiervan is het Hof tot het oordeel gekomen dat sprake is van onzakelijke geldleningen en dat de Inspecteur een afwaardering van die leningen ten laste van belanghebbendes inkomen uit werk en woning voor de jaren 2001 en 2003 terecht heeft geweigerd.

3.2. De middelen, die zich met rechtsklachten tegen dit oordeel richten, falen op grond van hetgeen is overwogen in de arresten van de Hoge Raad van 25 november 2011, nr. 08/05323, LJN BN3442, BNB 2012/37, en van 25 november 2011, nr. 10/04588, LJN BP8952, V-N 2011/62.14.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.