Home

Hoge Raad, 01-11-2013, ECLI:NL:HR:2013:1016, 12/02791

Hoge Raad, 01-11-2013, ECLI:NL:HR:2013:1016, 12/02791

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 november 2013
Datum publicatie
1 november 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1016
Formele relaties
Zaaknummer
12/02791

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Art. 47 AWR. Belanghebbende hield in 2002 en 2003 vermoedelijk een rekening bij KB-Lux. De inspecteur mocht voor 2002 en 2003 gegevens daarover opvragen op straffe van omkering van de bewijslast.

Uitspraak

1 november 2013

nr. 12/02791

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 mei 2012, nrs. 10/00049, 10/00050, 10/00114 en 10/00115, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boeten.

De aanslag voor het jaar 2002 en de daarbij gegeven boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur verminderd. De aanslag voor het jaar 2003 en de daarbij gegeven boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 07/616 en 07/2116) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en de boeten verminderd.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd uitsluitend wat betreft de boetebeschikkingen, het beroep in zoverre gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur inzake de boetebeschikkingen vernietigd en de boetebeschikkingen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 30 mei 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van de middelen

3.1.1.

Op grond van een microfiche zijn belanghebbende en zijn echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders van bankrekeningen bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: de KB-Luxrekeningen) met saldi op 31 januari 1994 van in totaal ƒ 206.635,30. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn (geweest). In rechte is onherroepelijk komen vast te staan dat de Inspecteur over de jaren 1990 tot en met 2000 terecht de saldi van die rekeningen en de inkomsten daaruit in de belastingheffing heeft betrokken.

3.1.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende ook voor de jaren 2002 en 2003 gevraagd om gegevens te verstrekken over (het verloop van) de KB-Luxrekeningen. Omdat belanghebbende die gegevens niet heeft verstrekt, zijn aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003 aan hem opgelegd waarbij geschatte bedragen tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zijn gerekend.

3.1.3.

Het Hof heeft in onderdeel 4.2.2 van zijn uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur op grond van het vermoedelijke houderschap in het jaar 2000 aan belanghebbende mocht vragen gegevens te verstrekken over (het verloop van) de KB-Luxrekeningen met betrekking tot de jaren 2002 en 2003. Aangezien belanghebbende die gegevens niet heeft verstrekt, ondanks de verplichting daartoe ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), vindt het bepaalde in artikel 27e AWR toepassing, aldus het Hof. Omdat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de correcties, zoals deze nader door de Inspecteur zijn berekend, te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof het beroep met betrekking tot de belasting ongegrond verklaard.

3.2.

Het vijfde middel komt vergeefs op tegen het hiervoor onder 3.1.3 weergegeven oordeel van het Hof. Het Hof is bij zijn oordeel kennelijk ervan uitgegaan dat belanghebbende niet alleen in het jaar 2000, maar ook in de jaren 2002 en 2003 vermoedelijk houder was van de KB‑Luxrekeningen. Dat oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande heeft het Hof zonder schending van enige rechtsregel kunnen oordelen dat de Inspecteur aan belanghebbende mocht vragen gegevens met betrekking tot die rekeningen te verstrekken met een beroep op het bepaalde in artikel 47 AWR, en dat, aangezien belanghebbende die inlichtingen niet heeft verstrekt, de bewijslast wordt omgekeerd als bedoeld in artikel 27e AWR.

Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd is voor de bevoegdheid van een inspecteur tot het stellen van vragen op de voet van artikel 47 AWR in een geval als het onderhavige niet vereist dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de belanghebbende in de desbetreffende jaren nog over de rekening beschikte, maar is een redelijk vermoeden ter zake voldoende.

3.3.

De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Proceskosten

5 Beslissing