Home

Hoge Raad, 28-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:64, 12/00400

Hoge Raad, 28-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:64, 12/00400

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 juni 2013
Datum publicatie
5 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:64
Formele relaties
Zaaknummer
12/00400

Inhoudsindicatie

BPM. Formeel recht. Art. 20, leden 1 en 2, AWR en art. 6, leden 1 en 2, Wet BPM 1992. Art. 8, lid 1, IW 1990. Naheffing ter zake van de registratie van een personenauto kan plaatsvinden vóór de registratie van die auto. Bekendmaking van een aanslag door de inspecteur in plaats van door de ontvanger doet geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van de aanslag.

Uitspraak

28 juni 2013

nr. 12/00400

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [A] B.V. (thans: [X] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 december 2011, nr. 11/00328, betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/2343) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd en belanghebbende een vergoeding toegekend voor de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 5 oktober 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen in cassatie.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.

Belanghebbende heeft op 21 januari 2010 met het oog op de registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto (hierna: de auto) in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) aangehouden register van opgegeven kentekens aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM). Zij is bij de berekening van het door haar in de aangifte als verschuldigd vermelde bedrag aan BPM ervan uitgegaan dat de auto in gebruikte staat verkeerde in de zin van artikel 9, lid 6, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst op 21 januari 2010; hierna: de Wet BPM) en heeft daarom op de voet van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM een vermindering van de voor de auto verschuldigde BPM in aanmerking genomen.

3.2.

Na de ontvangst van de hiervoor in 3.1 bedoelde aangifte heeft de Inspecteur de auto onderzocht en zich op het standpunt gesteld dat deze als nieuwe personenauto in de zin van artikel 9, lid 5, van de Wet BPM moet worden aangemerkt. Op basis van deze bevinding is hij van mening dat de door belanghebbende in aanmerking genomen vermindering niet van toepassing is. Op grond hiervan heeft hij aan belanghebbende voor het meer verschuldigde de onderwerpelijke naheffingsaanslag, gedagtekend 1 februari 2010, opgelegd.

3.3.

De ontvanger heeft belanghebbende verzocht met de betaling van het aangegeven bedrag aan BPM te wachten totdat zij een zogenoemd betaalbericht zou hebben ontvangen. Dit betaalbericht (hierna: het betaalbericht) is gelijktijdig met de naheffingsaanslag op 1 februari 2010 aan belanghebbende verzonden. In het betaalbericht is vermeld dat ook het bedrag van de naheffingsaanslag moet worden betaald en voorts dat “het zgn. ‘fiscaal akkoord’ […] pas [wordt] doorgegeven aan de RDW als u [belanghebbende] zowel het bedrag van de aangifte als dat van de naheffingsaanslag heeft betaald”.

3.4.

Belanghebbende heeft zowel het door haar in de aangifte vermelde bedrag aan BPM als het nageheven bedrag aan BPM op 2 februari 2010 betaald. Enkele dagen daarna heeft de Dienst Wegverkeer het kenteken van de auto op naam van belanghebbende gesteld, dit geregistreerd in het hiervoor in 3.1 bedoelde kentekenregister en het in artikel 36, lid 2, van de WVW bedoelde kentekenbewijs afgegeven.

4 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

5 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

6 Slotsom

7 Proceskosten

8 Beslissing