Home

Hoge Raad, 14-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3191, 14/00760

Hoge Raad, 14-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3191, 14/00760

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 november 2014
Datum publicatie
14 november 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:3191
Formele relaties
Zaaknummer
14/00760

Inhoudsindicatie

Art. 7:15, lid 3, Awb. Tegen een beslissing op verzoek om proceskostenvergoeding kan afzonderlijk beroep worden ingesteld indien vaststaat dat niet gelijktijdig met de uitspraak op bezwaar op het verzoek is beslist.

Uitspraak

14 november 2014

nr. 14/00760

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam te Amsterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 december 2013, nr. BK‑13/00127, op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Haarlem (nr. AWB 12/7557) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] (hierna: de onroerende zaak) te Z. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein heeft op 1 juli 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Tegen de hiervoor genoemde beschikkingen heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Ter onderbouwing van zijn bezwaarschrift heeft hij een taxatierapport overgelegd. De kosten van het taxatierapport bedroegen in totaal € 870,55. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van deze kosten.

2.1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2012 is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verlaagd.

2.1.3.

Door middel van een e-mail, verzonden op 15 mei 2012, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar erop gewezen dat nog niet was beslist op zijn verzoek om vergoeding van de taxatiekosten. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende daarop per e-mail, verzonden op 21 mei 2012, laten weten dat de afhandeling van het verzoek om proceskostenvergoeding plaatsvindt op een andere afdeling en extra tijd in beslag neemt.

2.1.4.

Bij brief van 11 juni 2012 is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 189,75, bestaande uit € 175 voor taxatiekosten (3,5 uur x € 50) en € 14,75 voor kadasterkosten. Deze brief bevat geen rechtsmiddelverwijzing.

2.1.5.

Belanghebbende heeft tegen de beslissing inzake zijn verzoek om proceskostenvergoeding beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift, gedagtekend 16 juli 2012, is binnengekomen op 17 juli 2012. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep.

2.2.

Voor het Hof was uitsluitend in geschil of de heffingsambtenaar de resterende door belanghebbende gemaakte taxatiekosten dient te vergoeden. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.

2.3.

Het Hof heeft ambtshalve geoordeeld dat de Rechtbank belanghebbende terecht in zijn beroep heeft ontvangen. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende de kosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar heeft gemaakt, en dat het doen opmaken van het rapport en het maken van de kosten dienaangaande, alsmede de omvang daarvan, redelijk moet worden geacht. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar het verwijt kan worden gemaakt dat hij de in eerdere jaren geuite bezwaren van belanghebbende tegen de aan de onroerende zaak toegekende WOZ-waarde niet serieus heeft genomen, zodat belanghebbende terecht geen andere mogelijkheid zag zijn stellingen dienaangaande serieus te laten nemen dan door het laten opmaken van het taxatierapport, aldus het Hof. Onder deze bijzondere omstandigheden heeft het Hof geoordeeld dat de integrale kosten van dat taxatierapport, inclusief de door belanghebbende gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van zijn verzoek om vergoeding tot de datum van voldoening van dat bedrag, voor rekening van de heffingsambtenaar komen.

2.4.1.

Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Rechtbank belanghebbende terecht in zijn beroep heeft ontvangen.

2.4.2.

Op grond van artikel 7:15, lid 3, Awb beslist het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar bij beslissing op het bezwaar. Vast staat dat de heffingsambtenaar dat in dit geval heeft nagelaten. Verder staat vast dat belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar.

2.4.3.

Indien de heffingsambtenaar in een zodanig geval later alsnog, afzonderlijk, beslist op het verzoek om vergoeding van kosten – zoals in dit geval is geschied bij de brief van de heffingsambtenaar van 11 juni 2012 -, dient die beslissing op één lijn te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar, waartegen afzonderlijk beroep bij de Rechtbank kan worden ingesteld.

2.4.4.

Opmerking verdient dat in een geval waarin wel (tijdig) beroep is ingesteld tegen het besluit op bezwaar, dat beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen een nadien genomen beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten, dat de beslissing op het bezwaar completeert. In een dergelijk geval is het dus niet nodig afzonderlijk beroep in te stellen tegen de later alsnog genomen beslissing over vergoeding van kosten.

2.4.5.

Gelet op het overwogene onder 2.4.3 is het oordeel van het Hof dat de Rechtbank belanghebbende terecht heeft ontvangen in zijn beroep juist en kan het tegen dit oordeel gerichte middel niet slagen.

2.5.

Het vierde middel dat is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de integrale kosten voor vergoeding in aanmerking komen, slaagt evenmin. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 4 februari 2011, 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103, ro. 3.5).

2.6.

De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing