Home

Hoge Raad, 09-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:17, 13/03820

Hoge Raad, 09-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:17, 13/03820

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 januari 2015
Datum publicatie
9 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:17
Formele relaties
Zaaknummer
13/03820
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 410, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 416

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Procesrecht. Art. 27e AWR (oud). Oordeel omtrent omkering en verzwaring bewijslast ontoereikend gemotiveerd. Bij de beoordeling of een relatief gezien omvangrijk bedrag aan belasting niet is geheven, moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen.

Uitspraak

9 januari 2015

nr. 13/03820

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2013, nr. 12/00184, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden, nr. AWB 10/1201, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2006) op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Zij was sinds 1975 eigenaar van een aantal landerijen (hierna: de landerijen) en een aantal opstallen. De landerijen en de opstallen werden gebruikt in de door belanghebbendes echtgenoot gedreven landbouwonderneming. Volgens een op 12 mei 2006 notarieel verleden pachtovereenkomst tussen belanghebbende en haar echtgenoot enerzijds en de firma [D] anderzijds zijn de landerijen vanaf 1 januari 2006 verpacht aan de firma [D]. Nadat de oogst van 2005 in opdracht en voor rekening van belanghebbendes echtgenoot was binnengehaald, heeft de firma [D], vooruitlopend op de te sluiten pachtovereenkomst en in overleg met belanghebbende, de landerijen in gebruik genomen en de landerijen bemonsterd en ingezaaid. Belanghebbendes echtgenoot heeft begin 2006 de tot zijn ondernemingsvermogen behorende landbouwwerktuigen en zijn bietenquotum vervreemd aan derden.

2.2.

In haar aangiften voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 tot en met 2005 heeft belanghebbende onder de benaming pacht als resultaat uit een werkzaamheid een vergoeding aangegeven ter zake van de terbeschikkingstelling van de landerijen en de opstallen aan haar echtgenoot. In haar aangifte voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende vermeld dat die terbeschikkingstelling in dat jaar is beëindigd. In verband met die beëindiging heeft zij als resultaat uit een werkzaamheid aangegeven het saldo van een boekwinst op de opstallen en een boekverlies ter grootte van het verschil tussen de waarde van de landerijen in verpachte staat op 1 maart 2006 en de waarde van de landerijen in verpachte staat op 1 januari 2001.

2.3.

De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd en in plaats van het hiervoor in 2.2 genoemde boekverlies in het belastbare inkomen uit werk en woning begrepen het positieve verschil tussen de waarde van de landerijen in vrij opleverbare staat op 1 maart 2006 en de waarde van de landerijen in verpachte staat op 1 januari 2001. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft hij overeenkomstig de aangifte vastgesteld. De waarde van de landerijen is niet begrepen in de rendementsgrondslag van dat belastbare inkomen.

3 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1.

Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur zich terecht heeft beroepen op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte.

Het Hof heeft dienaangaande geoordeeld dat slechts dan kan worden gezegd dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien het verzwegen bedrag aan belasting in verhouding tot het totale bedrag van de verschuldigde belasting aanzienlijk is. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voor het jaar 2006 niet de vereiste aangifte heeft gedaan en het voormelde beroep van de Inspecteur verworpen. Hiertegen richt zich het middel.

3.2.

In de door belanghebbende ingediende aangifte voor het jaar 2006 is – in afwijking van het door belanghebbende ter zitting voor het Hof nader ingenomen standpunt - ervan uitgegaan dat de terbeschikkingstelling van de landerijen is beëindigd in 2006 en is wegens die beëindiging een verlies op de landerijen in aanmerking genomen. Hiervan uitgaande diende het Hof te onderzoeken i) of sprake is van één of meer gebreken in die aangifte die ertoe leiden dat de volgens die aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting, ii) of het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, en iii) of belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte dit laatste wist dan wel zich dit laatste bewust moet zijn geweest.

3.3.

De Inspecteur heeft voor het Hof aangevoerd dat de door belanghebbende ingediende aangifte gebreken vertoonde als hiervoor bedoeld, onder meer omdat – zijns inziens – bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de landerijen niet een boekverlies maar een winst is gerealiseerd en voorts dat belanghebbende ten onrechte niet de waarde van de landerijen per 31 december 2006 heeft aangegeven als bezitting die deel uitmaakt van de rendementsgrondslag van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. In het licht van deze gemotiveerde stellingname is ‘s Hofs oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, niet begrijpelijk. Het middel slaagt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling.

4 Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing