Home

Hoge Raad, 10-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1818, 14/05142

Hoge Raad, 10-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1818, 14/05142

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juli 2015
Datum publicatie
10 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1818
Zaaknummer
14/05142

Inhoudsindicatie

Artikel 17, lid 3, Wet WOZ. Waardering van een gasgestookte warmtekrachtcentrale. Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk in hoeverre bij het vaststellen van de gecorrigeerde vervangingswaarde rekening is gehouden met economische veroudering van de onroerende zaak.

Uitspraak

10 juli 2015

Nr. 14/05142

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 september 2014, nr. 13/00044, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch (nr. AWB 11/358) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2010 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] en [1a] te [Q].

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen aangevoerd.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende was in de jaren 2009 en 2010 eigenaar van een gasgestookte warmtekrachtcentrale (hierna: WKC). De WKC bestond uit diverse gebouwen met gebouwgebonden installaties, buitenopstellingen (tanks), ondergrond en infrastructurele voorzieningen waaronder erfverhardingen en hekwerk. Het hoofdgebouw omvatte een ketelhuis, een generatorhal, een schakel-, controle- en besturingsruimte, een personele ruimte, een magazijn en een toilet- en kleedruimte. Naast het hoofdgebouw stonden een gasontvangststation en een zogenoemd noodvoedingsgebouw.

2.1.2.

De bouw van de WKC, waarmee in 1991 is aangevangen, was een gezamenlijk initiatief van belanghebbende en een bierbrouwerij, gelegen naast de plaats waar de WKC zou verrijzen (hierna: de brouwerij). Na ingebruikneming van de WKC is belanghebbende met de brouwerij overeengekomen dat zij gedurende een periode van 15 jaar volledig in de stoombehoefte van de brouwerij zou voorzien. De elektriciteit die werd opgewekt bij het voorzien in die stoombehoefte zette belanghebbende af in de elektriciteitsmarkt. Belanghebbende en de brouwerij hebben hun overeenkomst nageleefd tot in 2003. De liberalisering van die markt eind jaren negentig van de vorige eeuw, met dalende prijzen van elektriciteit tot gevolg, bracht belanghebbende ertoe de afspraken met de brouwerij te herzien. Belanghebbende wilde zich gaan toeleggen op het leveren van elektriciteit aan afnemers gedurende uren waarin de vraag hoger dan gemiddeld is (piekuren). Belanghebbende kwam vervolgens met de brouwerij overeen dat zij niet meer op alle momenten stoom aan de brouwerij hoefde te leveren. Zo kwamen de leveranties gedurende de weekeinden te vervallen. Ook werd het aantal draaiuren van de WKC in overleg met de brouwerij drastisch teruggebracht.

2.1.3.

Op 1 januari 2013 is de WKC om bedrijfseconomische redenen buiten gebruik gesteld.

2.1.4.

De heffingsambtenaar heeft de waarde van de WKC voor toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het jaar 2010, naar de waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op € 2.500.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft hij die waarde verminderd tot € 2.336.000.

2.1.5.

Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende bij de Rechtbank ingebracht taxatierapport, gedagtekend 28 februari 2011, waarin de waarde van de WKC voor toepassing van de Wet WOZ voor het jaar 2010, naar de waardepeildatum 1 januari 2009, is vastgesteld op € 1.116.000. In dit taxatierapport is onder meer vermeld:

“De correctie wegens functioneel-/economische veroudering voor de onderhavige warmtekrachtcentrale wordt bepaald rekening houdende met:

a. Economische veroudering:

Wegens voortschrijdende technologische ontwikkelingen blijft het energetisch rendement dat met de huidige eenheden wordt behaald sterk achter in vergelijking met het rendement dat behaald zou kunnen worden indien de eenheden op de waardepeildatum door een nieuwe vervangen zouden worden. Dit rechtvaardigt een aftrek op grond van onvoldoende technische lay-out.

State of the art is het nieuwste type gasturbine te weten ‘300MWe’, die volledig geoptimaliseerd een STEG-rendement haalt van 59%. De WKC [Q] haalde een gemiddeld rendement (2008 50,8% en 2009 54,9%) van 52,85%.

Deze omstandigheid geeft aldus aanleiding tot een correctie op de gecorrigeerde vervangingswaarde en technische afschrijving van 10,42%.

c. Belemmering in gebruiksmogelijkheden:

De centrale kan niet vol continu draaien.

Bepalend voor het realiseerbare vermogen is het aantal draaiuren van de turbine.

Theoretisch maximaal haalbaar is 8.760 uur per jaar.

Geplande voorzienbare stilstand was in de jaren 2008 en 2009 begroot op respectievelijk 329 uur en 196 uur. Gemiddeld is dit 263 uur, zodat het aantal draaiuren was gepland op 8.498 uur. De draaiuren hebben bedragen 2008 1.469 uur en 2009 3.700 uur hetgeen een gemiddelde is van 2.585 uur.

Dit betekent een disfunctionaliteit van 8.498 uur – 2.585 uur = 5.913 uur, hetgeen ten opzichte van het geplande aantal draaiuren een onderrendement betekent van 69,59%.

De aftrek is van toepassing op alle onderdelen van de warmtekrachtcentrale omdat deze in totaliteit minder rendeert en het object als zodanig daardoor een lagere waarde heeft voor de eigenaar.”

2.2.1.

Voor het Hof was de in 2.1.4 bedoelde waarde in geschil. Tussen partijen is niet in geschil dat deze waarde, op grond van artikel 17, lid 3, Wet WOZ, moet worden bepaald naar de zogenoemde gecorrigeerde vervangingswaarde.

2.2.2.

Het Hof heeft geoordeeld dat noch het aantal draaiuren, noch het energetische rendement van de WKC goede maatstaven zijn voor de economische veroudering van de opstal, omdat deze maatstaven geen betrekking hebben op de opstal als zodanig.

Het middel richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen dit oordeel.

2.3.1.

Bij het bepalen van de waarde van de WKC moeten ook de daartoe behorende installaties in aanmerking worden genomen, dus niet uitsluitend de ‘opstal als zodanig’, zoals het Hof heeft geoordeeld. Indien het ten opzichte van moderne centrales achterblijvende energetische rendement is toe te rekenen aan de WKC, moet daarmee rekening worden gehouden bij de vaststelling van de mate van economische veroudering van die onroerende zaak. In dat geval is er geen aanleiding het geringe aantal draaiuren buiten beschouwing te laten.

2.3.2.

Het Hof heeft de hiervoor in 2.3.1 genoemde toerekeningsvraag niet uitdrukkelijk behandeld. Daardoor is niet duidelijk of het Hof zijn door het middel bestreden oordeel heeft doen steunen op het, onjuiste, uitgangspunt dat het antwoord op deze toerekeningsvraag van geen belang is of op een, nadere motivering behoevende, beantwoording van die vraag in negatieve zin.

Het middel slaagt daarom in zoverre. Het behoeft voor het overige geen behandeling.

2.4.

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.1 en 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

Voor het geding na verwijzing is van belang dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat het op de weg ligt van belanghebbende om de feiten die meebrengen dat sprake is van economische veroudering te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. Indien en voor zover belanghebbende aan deze stelplicht en bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling in voldoende mate rekening heeft gehouden met het waardeverminderende effect dat uitgaat van de economische veroudering. Bij de beantwoording van die laatste vraag moet als leidraad worden genomen hetgeen is overwogen omtrent de bewijslastverdeling in onderdeel 3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, nr. 40299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378 (gemeente Oost-Flakkee).

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing