Hoge Raad, 30-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3180, 15/01596
Hoge Raad, 30-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3180, 15/01596
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2015
- Datum publicatie
- 30 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:3180
- Zaaknummer
- 15/01596
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Uitspraak
30 oktober 2015
nr. 15/01596
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 maart 2015, nrs. BK-14/00134 tot en met BK-14/00147, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/6330 IB/PVV tot en met SGR 13/6343 IB/PVV) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1991 tot en met 1995 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1993 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en de voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.