Home

Hoge Raad, 16-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2077, 15/01894

Hoge Raad, 16-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2077, 15/01894

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 september 2016
Datum publicatie
16 september 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2077
Formele relaties
Zaaknummer
15/01894

Inhoudsindicatie

Douanerechten; art. 365, lid 1, (oud) UCDW. Unierechtelijk beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging; een ‘mededeling niet-beëindiging regeling douanevervoer’ kan niet worden aangemerkt als een aankondiging van een uitnodiging tot betaling; voorafgaand horen had andere afloop kunnen bewerkstelligen.

Uitspraak

16 september 2016

nr. 15/01894

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 maart 2015, nr. 13/00111, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/579) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.

Belanghebbende heeft op 13 november 2002 en op 18 november 2002 aangifte gedaan tot plaatsing van partijen knoflook onder de regeling extern communautair douanevervoer. Toen de terugzendingsexemplaren van de aangiften niet werden terugontvangen door het kantoor van vertrek, heeft de Inspecteur op 22 januari 2003 respectievelijk 27 januari 2003 aan belanghebbende de in artikel 365, lid 1, van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (hierna: de UCDW) bedoelde mededeling gedaan (hierna: de mededelingen). Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht het bewijs te leveren dat de regelingen zijn beëindigd, dan wel voor het geval dat bewijs niet kan worden geleverd, informatie te verschaffen aan de hand waarvan een nasporingsprocedure kan worden ingeleid. Belanghebbende heeft op deze verzoeken niet gereageerd. Vervolgens heeft de Inspecteur op 24 september 2003 respectievelijk 26 september 2003 de onderhavige uitnodigingen tot betaling uitgereikt, op de grond dat de partijen knoflook aan het douanetoezicht zijn onttrokken.

2.2.1.

Het Hof heeft – anders dan de Rechtbank - geoordeeld dat de mededelingen niet kunnen worden aangemerkt als een in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2008, Sopropé-Organizações de Calçado Lda, C-349/07, ECLI:EU:C:2008:746, V‑N 2011/13.9 (hierna: het arrest Sopropé), bedoelde vooraankondiging van de uitnodigingen tot betaling. In de mededelingen wordt, aldus het Hof, geen melding gemaakt van het voornemen tot het uitreiken van uitnodigingen tot betaling, en evenmin zijn de elementen vermeld waarop de uitnodigingen tot betaling zijn gebaseerd, zoals waarde, tarief en belastingbedrag. Naar het oordeel van het Hof is sprake van een procedurele fout bij het opleggen van de uitnodigingen tot betaling en is daarmee het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden.

2.2.2.

Het Hof heeft voorts - onder verwijzing naar de punten 79 en 80 van het arrest van het Hof van Justitie van 3 juli 2014, gevoegde zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellman Worldwide Logistics B.V., C‑129/13 en C‑130/13, ECLI:EU:C:2014:2041, BNB 2014/231 (hierna: het arrest Kamino) - geoordeeld dat schending van het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging pas dan tot nietigverklaring van het genomen besluit leidt wanneer de desbetreffende administratieve procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben. Naar het oordeel van het Hof strekt het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging ertoe de mogelijkheden van verdediging te waarborgen en niet om de (verhaals)positie van de douaneschuldenaar jegens derden te versterken. Het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat zij in de fase voorafgaand aan het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling effectiever verweer zou hebben kunnen voeren jegens de Inspecteur. Naar ’s Hofs oordeel is gesteld noch gebleken dat belanghebbende door het rauwelijks uitreiken van de uitnodigingen tot betaling de mogelijkheid is ontnomen om een vergissing te corrigeren of individuele omstandigheden aan te voeren die ervoor pleiten dat de uitnodigingen tot betaling niet of voor een lager bedrag zouden worden vastgesteld. Aangezien belanghebbende mitsdien niet is benadeeld door de procedurele fout, kan naar ’s Hofs oordeel aan het beroep op het verdedigingsbeginsel worden voorbijgegaan.

2.2.3.

Het Hof heeft ten slotte in de omstandigheid dat de uitnodigingen tot betaling zonder vooraankondiging zijn uitgereikt, aanleiding gezien de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten alsmede hem te gelasten het griffierecht te vergoeden.

3 Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

3.1.

Het middel richt zich met rechtsklachten tegen de hiervoor in 2.2.1 en 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt - onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank - dat geen sprake is geweest van schending van het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging omdat de mededelingen kunnen worden beschouwd als een vereiste aankondiging in de zin van het arrest Sopropé. Belanghebbende als professionele marktdeelnemer is door de mededelingen voldoende erover geïnformeerd dat ingeval zij niet daarop zou reageren uitnodigingen tot betaling zouden volgen, waarbij haar voor het geven van een inhoudelijke reactie voldoende gelegenheid is gegeven. Alsdan kan aan het beroep op schending van het verdedigingsbeginsel worden voorbijgegaan en is voor een veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht geen plaats, aldus het middel.

3.2.

Het middel faalt. Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing gegeven.

4 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

5 Proceskosten

6 Beslissing