Hoge Raad, 14-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1327, 16/05026
Hoge Raad, 14-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1327, 16/05026
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juli 2017
- Datum publicatie
- 14 juli 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:1327
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2016:4215, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:201, Contrair
- Zaaknummer
- 16/05026
Inhoudsindicatie
Art. 3.120 van de Wet IB 2001. Eigenwoningschuld, hypothecaire lening met variabele rente en renteswapovereenkomst. Vergoedingen betaald ter zake van swapovereenkomst niet aftrekbaar.
Uitspraak
14 juli 2017
nr. 16/05026
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 september 2016, nrs. BK‑16/00037 t/m BK-16/00039, op het hoger beroep van [X] te [Z], Zwitserland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 15/1544, SGR 15/1541 en SGR 15/1542) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 7 maart 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:201).
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende bewoonde in de onderhavige jaren samen met zijn echtgenote een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
In 2006 sloot belanghebbende met de ABN AMRO bank (hierna: de bank) twee overeenkomsten van geldlening met een gezamenlijke hoofdsom van € 4.537.802 (hierna: de geldleningen). Deze geldleningen dienden ter herfinanciering van de bestaande eigenwoninglening.
De eerste overeenkomst van geldlening heeft een hoofdsom van € 1.368.660, en ging in op 1 december 2005. Ter zake van deze lening werd een variabele rente overeengekomen ter hoogte van de driemaands Euro Interbank Offered Rate (hierna: Euribor), verhoogd met een opslag van 0,5 percent op jaarbasis.
De tweede overeenkomst van geldlening heeft een hoofdsom van € 3.169.142, en ging in op 1 januari 2007. Ter zake van deze lening werd eveneens een rente overeengekomen ter hoogte van de driemaands Euribor, verhoogd met een opslag van 0,5 percent op jaarbasis.
Tezelfdertijd heeft belanghebbende met de bank renteswapovereenkomsten gesloten (hierna: de swapovereenkomsten). Belanghebbende heeft op grond van de swapovereenkomsten vergoedingen aan de bank betaald (hierna: de vergoedingen).
De vergoedingen heeft belanghebbende, naast de rente op de in 2.1.3 vermelde leningen, bij zijn aangiften in aftrek gebracht als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning voor de volgende bedragen: € 110.312 voor 2009, € 166.192 voor 2010 en € 140.690 voor 2011. De Inspecteur heeft deze bedragen niet in aftrek toegelaten.
Voor het Hof was in geschil of de vergoedingen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn.
Het Hof heeft overwogen dat die leningen en de swapovereenkomsten, in overeenstemming met zowel de bedoeling van partijen als de wijze waarop partijen feitelijk aan die bedoelingen uitvoering hebben gegeven, in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Daarvan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat de swapovereenkomsten bewerkstelligen dat jaarlijks een vaste rente (4,8 percent) is verschuldigd. Deze vaste rente is naar het oordeel van het Hof te rekenen tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001.
Het middel komt op tegen het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof.
Tot de aftrekbare kosten van een eigen woning behoren ingevolge artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 (tekst 2009 tot en met 2011) de renten van schulden, de kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld.
Onder het begrip ‘renten van schulden’ moet in dit verband worden verstaan hetgeen tussen de geldgever en de geldnemer is overeengekomen als vergoeding voor het gedurende de looptijd van de geldlening ter beschikking stellen van een hoofdsom (vgl. HR 16 februari 2000, nr. 33795, ECLI:NL:HR:2000:AA4799, BNB 2001/173, onderdeel 3.4).
Tot de kosten van geldleningen in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 kunnen uitsluitend worden gerekend de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van de eigenwoningschuld (vgl. Hoge Raad 23 september 2016, nr. 16/00934, ECLI:NL:HR:2016:2136, BNB 2017/24, onderdeel 2.3). Hiertoe behoren onder andere taxatiekosten, afsluitprovisies en hypotheekaktekosten (zie Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 6, blz. 74).
De door belanghebbende in het kader van de swapovereenkomsten betaalde bedragen zijn geen vergoeding voor het ter beschikking stellen van een hoofdsom en zijn dus op zichzelf bezien niet aan te merken als rente van geldleningen.
Belanghebbende is de swapovereenkomsten aangegaan in samenhang met de herfinanciering van zijn eigenwoningschuld. De partijen bij die herfinanciering hebben die samenhang ook bedoeld. Deze omstandigheden bieden echter onvoldoende grond om de door belanghebbende op de renteswaps betaalde vergoedingen – in weerwil van het hiervoor in 2.3.4 overwogene – als rente in aanmerking te nemen. De tekst en strekking van artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 bieden, anders dan het Hof kennelijk voor ogen heeft gestaan, onvoldoende steun voor een dergelijke benadering, waarbij de geldlening en de daarmee samenhangende swapovereenkomsten voor de toepassing van deze bepaling als één geheel zouden worden beschouwd.
De in het kader van de swapovereenkomsten door belanghebbende betaalde bedragen kunnen ook niet worden gerekend tot de kosten van geldleningen als bedoeld in onderdeel 2.3.3 van dit arrest.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het middel. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.