Home

Hoge Raad, 28-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:1039, 17/05548

Hoge Raad, 28-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:1039, 17/05548

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 juni 2019
Datum publicatie
28 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1039
Formele relaties
Zaaknummer
17/05548

Inhoudsindicatie

Vertrouwensbeginsel; belasting op bedrijfsomzetten Sint Maarten; een toezegging tot het uitvaardigen van een aanschrijving kan bij een belastingplichtige niet een te honoreren vertrouwen wekken dat de inspecteur zal handelen in overeenstemming met de toegezegde aanschrijving voordat of zonder dat deze van kracht is geworden.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Derde Kamer

Nr. 17/05548

28 juni 2019

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] N.V. te Sint Maarten (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 27 september 2017, nr. SXM2016H00001, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (BBZ nr. 72950 van 2015) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting op bedrijfsomzetten over het tijdvak 1 december 2012 tot en met 31 december 2012. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën van Sint Maarten heeft een verweerschrift ingediend.

Namens belanghebbende is de zaak mondeling toegelicht door R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Amsterdam.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

De regering van Sint Maarten heeft in 2010 het plan opgevat om een brug aan te leggen tussen [R] en [Q] (hierna: het project). Belanghebbende was een van de aannemers van het project.

2.1.2.

De opdrachtgever van het project is een vennootschap waarvan de aandelen middellijk worden gehouden door het Land Sint Maarten. Die vennootschap heeft in 2011 de Minister van Financiën van Sint Maarten (hierna: de Minister) verzocht een aanschrijving uit te vaardigen waarin vrijstelling van belasting op bedrijfsomzetten wordt verleend voor leveringen en diensten die door ondernemers in het kader van het project worden verricht.

2.1.3.

Naar aanleiding van het ingediende verzoek heeft overleg plaatsgevonden tussen de opdrachtgever van het project en het departement fiscale zaken van het Ministerie van Financiën van Sint Maarten.

2.1.4.

Het verzoek de aanschrijving uit te vaardigen is op 25 maart 2013 afgewezen, nadat een nieuwe regering met een nieuwe Minister van Financiën was aangetreden.

2.1.5.

Belanghebbende is haar werkzaamheden voor het project op 3 mei 2012 gestart. Op verzoek van de opdrachtgever heeft belanghebbende ter zake van haar werkzaamheden geen belasting op bedrijfsomzetten (hierna: bbo) in rekening gebracht. Na een boekenonderzoek heeft de Inspecteur deze bbo bij belanghebbende nageheven.

2.1.6.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat ter zake van de door haar in het kader van het project verrichte werkzaamheden geen bbo mag worden nageheven. Zij betoogt daartoe onder meer dat een dergelijke naheffing in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende is door de Minister de toezegging gedaan dat in het kader van het project verrichte leveringen en diensten zouden worden vrijgesteld van bbo.

2.2.

Het Hof heeft in het midden gelaten of de Minister een toezegging zoals door belanghebbende gesteld, heeft gedaan. Het heeft geoordeeld dat een toezegging van de Minister als uitvoerder van de wet om de prestaties van belanghebbende vrij te stellen van bbo, zozeer in strijd zou zijn met de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (hierna: de Landsverordening) dat belanghebbende in redelijkheid niet op de nakoming daarvan mocht rekenen.

2.3.

De derde klacht richt zich tegen dit oordeel van het Hof. De klacht houdt onder meer in dat het Hof aan zijn oordeel een onjuiste maatstaf ten grondslag heeft gelegd, door ervan uit te gaan dat de toezegging zozeer in strijd is met de Landsverordening dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming daarvan mocht rekenen. Zoals in de bij pleidooi gegeven toelichting op de klacht terecht is aangevoerd, geldt deze maatstaf niet indien het gaat om de vraag of een belastingplichtige gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan een door de Minister bij aanschrijving vastgestelde beleidsregel. Een op het geval van belanghebbende toepasbare aanschrijving is echter niet tot stand gekomen. Indien van de zijde van de Minister al een toezegging is gedaan om een zodanige aanschrijving uit te vaardigen, zoals belanghebbende stelt, dan geldt dat een belastingplichtige aan een zodanige toezegging geen door de belastingrechter te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur zal handelen in overeenstemming met de toegezegde aanschrijving, voordat of zonder dat deze van kracht is geworden. Daarom kan de derde klacht in zoverre niet tot cassatie leiden.

2.4.

Voor het overige kunnen de klachten evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing