Home

Hoge Raad, 15-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:164, 18/00958

Hoge Raad, 15-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:164, 18/00958

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 februari 2019
Datum publicatie
15 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:164
Zaaknummer
18/00958

Inhoudsindicatie

Douanerechten; procesrecht; tweede cassatie (vervolg op ECLI:NL:HR:2015:3467); bewijs oorsprong van knoflookbollen gegrond op een rapport van een Amerikaans laboratorium, dat over het onderzoek geen volledige opening van zaken geeft; slagende motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat – met verwerping van door een deskundige aangevoerde bezwaren – de resultaten van het onderzoek betrouwbaar zijn; in verband met beginselen van behoorlijke rechtspleging na cassatie behandeling door andere rechters.

Uitspraak

15 februari 2019

Nr. 18/00958

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] Ltd. te [Z], Verenigd Koninkrijk (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2018, nr. 15/00859, betreffende een aan belanghebbende uitgereikte uitnodiging tot betaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van 10 mei 2012 (hierna ook: de eerste uitspraak) van het Hof is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 4 december 2015, nr. 12/02876bis, ECLI:NL:HR:2015:3467, vernietigd, met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof van 30 januari 2018 (hierna ook: de bestreden uitspraak) beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3 Beoordeling van de middelen

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

Belanghebbende heeft op 20 november 2007 aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een zending verse knoflookbollen (hierna: de knoflookbollen). Op de invoeraangifte is Pakistan als land van oorsprong van de knoflookbollen vermeld.

3.1.2.

De douane heeft gegevens van de aangifte willen verifiëren en daartoe de goederen aan een onderzoek onderworpen. Op 21 november 2007 heeft de douane van de knoflookbollen diverse exemplaren, verdeeld in vier partijen, als monster meegenomen en aan het Douanelaboratorium doen toekomen. Dit laboratorium heeft van elk van die partijen een deel ervan (hierna tezamen: de submonsters) laten onderzoeken door de U.S. Department of Homeland Security, Customs and Border Protection, Laboratories and Scientific Services te Savannah, Verenigde Staten (hierna: het Amerikaanse laboratorium). Over drie submonsters heeft het Amerikaanse laboratorium in een rapport van 8 januari 2008 het volgende bericht:

“The sample is whole garlic bulbs having an ID# V-14874-07 with Pakistan as the claimed country of origin. The trace metal profile of the sample was determined by high resolution ICP/MS. Using multivariate discriminant statistical analysis, the trace metal profile of the sample was compared to our garlic databases from Pakistan and China. The results indicate a greater than 99% probability match with Chinese garlic. Canonical discriminant analysis also results in a match with garlic from China.

The sample will be retained for six months.

Methods: SVLAB-Tech.001 & EPA 1638 (sections 4, 5, 6, 9.1 & 9.2)

RGS 01/07/08

(…)”

Over het vierde submonster heeft het Amerikaanse laboratorium in hoofdlijn hetzelfde bericht, met dien verstande dat hier de ‘probability match’ met knoflook uit China niet op 99 maar op 98 procent is gesteld.

3.1.3.

Het Hof heeft in de eerste uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur met het overleggen van de resultaten van het Amerikaanse laboratorium heeft voldaan aan de op hem rustende last te bewijzen dat de knoflookbollen van oorsprong uit China zijn.

3.1.4.

In het hiervoor onder 1 vermelde arrest van 4 december 2015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hiervoor in 3.1.3 weergegeven bewijsoordeel ontoereikend is gemotiveerd (onderdeel 2.4.4) en daartoe overwogen:

“(…) Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet hoe het Hof in het licht van hetgeen aldus door beide partijen is aangevoerd de feiten en argumenten heeft gewogen die voor en tegen het toekennen van bewijskracht aan de Amerikaanse onderzoeksbevindingen pleiten. Zonder dit inzichtelijk te hebben gemaakt mocht het Hof, nu die onderzoeksbevindingen zelf niet inzichtelijk of controleerbaar waren gemaakt, niet ermee volstaan om de betwistingen van belanghebbende te verwerpen met het oordeel dat het Amerikaanse laboratorium betrouwbaar is terwijl het Schotse laboratorium niet is geaccrediteerd voor de methode waarmee het Amerikaanse onderzoek is verricht.”

3.1.5.

Na verwijzing heeft het Hof een deskundige benoemd (hierna: de deskundige), die in een schriftelijk rapport vragen van het Hof heeft beantwoord. De deskundige heeft ter zitting nadere vragen beantwoord (onderdeel 3.2.6 van de bestreden uitspraak).

3.2.1.

Het Hof heeft aan de hand van stellingen van partijen een oordeel gegeven over de betrouwbaarheid van de onderzoeksbevindingen van het Amerikaanse laboratorium, met als conclusie dat die bevindingen voor het bewijs kunnen worden gebruikt (onderdelen 6.5 en 6.6 van de bestreden uitspraak).

3.2.2.

Het Hof heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd a) dat belanghebbende de stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake kan zijn van “overlap” van grondsoorten waardoor de metaalsporen in knoflookbollen uit Pakistan respectievelijk China niet wezenlijk van elkaar verschillen en de uitkomsten van het onderzoek van het Amerikaanse laboratorium daarom onbetrouwbaar zijn (onderdeel 6.5.2 van de bestreden uitspraak), en b) dat het aantal Pakistaanse knoflookbollen in de database van het Amerikaanse laboratorium niet zodanig gering is dat daardoor aan de op basis van de database getrokken conclusie de betrouwbaarheid komt te ontvallen (onderdeel 6.5.4 van de bestreden uitspraak).

3.2.3.

Het Hof heeft op basis van de onderzoeksbevindingen van het Amerikaanse laboratorium de Inspecteur geslaagd geacht aan de op hem rustende last te bewijzen dat de onderzochte knoflookmonsters met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de oorsprong China hebben (onderdeel 6.7 van de bestreden uitspraak).

3.3.

Middel A is gericht tegen de hiervoor in 3.2.1 tot en met 3.2.3 weergegeven oordelen van het Hof.

3.4.

Het middel slaagt. De verklaring van de deskundige zoals weergegeven in onderdeel 3.2.6 van de bestreden uitspraak komt erop neer dat de hoeveelheid Pakistaanse knoflookbollen die als vergelijkingsmateriaal is betrokken in het onderzoek van het Amerikaanse laboratorium klein is, dat uit de door het Amerikaanse laboratorium verschafte informatie niet zelfstandig kan worden afgeleid of er overlap is tussen Chinese en Pakistaanse knoflookbollen-populaties en dat bij gebreke van voldoende inzicht in de representativiteit van dat vergelijkingsmateriaal niet valt te beoordelen in hoeverre de onderzoeksbevindingen van het Amerikaanse laboratorium juist of onjuist zijn. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat de Amerikaanse onderzoeksbevindingen betrouwbaar zijn en de Inspecteur op basis daarvan in de bewijslevering is geslaagd, onbegrijpelijk.

3.5.

De middelen B, C en D kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.6.

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof zal opnieuw moeten beoordelen of de Inspecteur voor de ingevoerde knoflookbollen de oorsprong China heeft bewezen.

3.7.

Met het oog op het geding na verwijzing verdient nog het volgende opmerking. Het Hof heeft de eerste uitspraak gedaan in gedeeltelijk dezelfde samenstelling als de bestreden uitspraak. De bestreden uitspraak wordt vernietigd op eenzelfde grond als die waarop de eerste uitspraak is vernietigd. Uit het oogpunt van een behoorlijke rechtspleging dient het Hof deze zaak na verwijzing te behandelen en te beslissen in volledig andere samenstelling, dat wil zeggen zonder raadsheren die bij de eerste of de bestreden uitspraak betrokken zijn geweest.

4 Proceskosten

5 Beslissing