Home

Hoge Raad, 11-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:28, 18/00112

Hoge Raad, 11-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:28, 18/00112

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2019
Datum publicatie
11 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:28
Formele relaties
  • In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2017:4206, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1154, Gevolgd
Zaaknummer
18/00112

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht, Wwz. Overgangsrecht m.b.t. recht op transitievergoeding (art. 7:673 BW). Is 'doorwerkregeling' in een gemeentelijk sociaal plan uit 2011 gelijk aan 'een voorziening wegens de beëindiging van de arbeidsoverenkomst' als bedoeld in art. XXI lid 7 Wwz en art. 2 Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding?

Uitspraak

11 januari 2019

Eerste Kamer

18/00112

TT/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,

t e g e n

GEMEENTE DEN HAAG,zetelende te Den Haag,

VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. K. Teuben.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Gemeente.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de beschikking in de zaak 5615559 RP VERZ 16-50874 van de kantonrechter te Den Haag van 15 februari 2017;

b. de beschikking in de zaak 200.214.460/01 van het gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2017.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. De Gemeente heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden beschikking met afdoening van de zaak door de Hoge Raad als in de conclusie voorgesteld, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

De advocaat van de Gemeente heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

Het gaat in deze zaak om de vraag of een door de Gemeente in het leven geroepen ‘doorwerkregeling’ in een sociaal plan uit 2011 op één lijn gesteld moet worden met een voorziening ‘wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst’ als bedoeld in art. XXII lid 7 Wwz en art. 2 lid 1 Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding (Stb. 2015, 172; hierna: het Besluit). Van het antwoord op die vraag hangt af of de werknemer bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst in 2016 recht heeft op de transitievergoeding van art. 7:673 BW.

3.2

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

( i) [verzoeker] , geboren in maart 1954, is op 1 november 1991 in dienst getreden bij de stichting Werkbij op basis van een ‘arbeidsovereenkomst banenpool’. De stichting Werkbij voerde banen uit in het kader van de Rijksbijdrageregeling Banenpools.

(ii) Per 1 januari 1998 is de Rijksbijdrageregeling Banenpools komen te vervallen. Ingevolge art. 24 Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) werden de arbeidsovereenkomsten banenpool met ingang van die datum aangemerkt als dienstbetrekking in het kader van de WIW. [verzoeker] is toen van rechtswege in dienst gekomen bij de Gemeente. Stichting Werkbij bleef verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

(iii) Op 16 november 2010 heeft het college van B&W van de Gemeente besloten tot afbouw van de WIW-banen uiterlijk per 1 juli 2012. In het plan van aanpak ‘afbouw ID en WIW banen’ is opgenomen dat “(…) de inzet (is) om het aantal gedwongen ontslagen tot een minimum te beperken. Daartoe (…) komt er een specifieke regeling voor 55-plussers”.

(iv) Op 28 juni 2011 heeft het college van B&W een Sociaal Plan WIW 2011-2012 (hierna: het Sociaal Plan) op hoofdlijnen gepresenteerd. Dit plan is tot stand gekomen in overleg met de vakbond en de ondernemingsraad. In het Sociaal Plan staat onder meer:

“Formele einddatum WIW banen per 1 juli 2012. Per 1 juli zal van deel van de werknemers daadwerkelijk afscheid genomen worden. (…) Voor de overige groepen werknemers worden per 1 juli 2012 in eerste instantie maatregelen ingezet waarmee hun arbeidskansen zo optimaal mogelijk worden benut. Voor oudere werknemers (van 55 tot 62 jaar) is een doorwerkregeling getroffen. (…) Voor degenen die per 1 juli 2012 nog geen ander werk hebben worden de in het sociaal plan genoemde maatregelen ingezet."

( v) Het Sociaal Plan is nader uitgewerkt in het Sociaal Uitvoeringsplan WIW 2011-2012 (hierna: het Sociaal Uitvoeringsplan). Hoofdstuk 6 ziet op afspraken voor voorzieningen voor WIW-werknemers die op 1 juli 2011 55 jaar of ouder zijn en op 1 juli 2012 jonger dan 62 jaar zijn. Daarin is onder meer vermeld:

“ 6.1 De WIW-werknemer als bedoeld in dit hoofdstuk die geen reguliere baan heeft gevonden voor 1-7-2012 blijft werkzaam voor de huidige inlener onder voorwaarde dat de inlener een reële bijdrage levert in de loonkosten van de werknemer;

(…)

6.7

Degenen die na 1 juli 2012 hun inlener verliezen en niet kunnen worden geplaatst bij een andere inlener of werkgever hebben tot uiterlijk 1 september 2015 recht op een suppletie.”

(vi) Op 1 juli 2011 was [verzoeker] 57 jaar oud.

(vii) Op 21 juni 2012 werd bekend dat [verzoeker] was geplaatst bij Biesieklette en daar kon gaan werken als stallingsmedewerker.

(viii) Op 16 juli 2012 heeft de Gemeente [verzoeker] een brief gestuurd waarin onder meer is opgenomen:

“Vanwege bezuinigingen heeft het college van B&W van Den Haag in 2010 besloten tot afbouw van de WIW regeling. Om een en ander in goede banen te leiden is door het college een eenmalig afbouwbudget beschikbaar gesteld. In overleg met vertegenwoordigers van vakbonden en ondernemingsraad is een sociaal plan afbouw WIW 2011-2012 tot stand gekomen. Onder toepassing van dit sociaal plan is voor u de volgende voorziening getroffen: U wordt vanaf 1 juli 2012 tot uiterlijk 5 maart 2016 gedetacheerd bij Biesieklette. Gedurende deze periode blijft u in dienst van de gemeente Den Haag.”

(ix) [verzoeker] heeft het aanbod van de Gemeente geaccepteerd en heeft sinds juli 2012 bij Biesieklette gewerkt.

(x) Op 7 april 2016 heeft de Gemeente een aanvraag voor een ontslagvergunning voor [verzoeker] ingediend bij het UWV. Nadat die vergunning was verleend, heeft de Gemeente op 7 juni 2016 de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd tegen 1 oktober 2016.

3.3

In dit geding verzoekt [verzoeker] , kort gezegd, de Gemeente te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding ten bedrage van € 32.766,68 bruto. De kantonrechter en het hof hebben het verzoek afgewezen. Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof daaraan het volgende ten grondslag gelegd.

De in het Sociaal Plan opgenomen ‘doorwerkregeling’ maakte de aanstelling van [verzoeker] met ingang van 1 juli 2012 bij Biesieklette, die als inlener fungeerde, mogelijk. De hem toegezegde aanspraak tot voortzetting van die aanstelling tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar vloeit eveneens rechtstreeks voort uit het Sociaal Plan. Verder kreeg [verzoeker] op grond van het Sociaal Plan een aanspraak op suppletie tot 1 september 2015 in het geval de overeenkomst met de inlener voortijdig zou worden beëindigd. [verzoeker] kon dus op 1 juli 2015 nog steeds rechten ontlenen aan het Sociaal Plan. (rov. 4.5)

Volgens de tekst van art. XXII lid 7 Wwz en art. 2 lid 1 Besluit moet het gaan om een vergoeding of voorziening waarop de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft. De wetgever heeft hierbij het oog op de beëindiging na inwerkingtreding van de Wwz. De ratio van de overgangsregeling is te voorkomen dat een aanspraak bestaat op zowel de transitievergoeding als een andere vergoeding of voorziening wegens het einde van de arbeidsovereenkomst. Naar de letter genomen is de doorwerkregeling niet een dergelijke voorziening. De doorwerkregeling kan niet een voorziening zijn waarop [verzoeker] aanspraak krijgt wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die is voortgevloeid uit die doorwerkregeling. De vraag is vervolgens of de doorwerkregeling desalniettemin op grond van de ratio van art. 2 Besluit op één lijn gesteld moet worden met een voorziening waarop [verzoeker] wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft. (rov. 4.9)

Het Sociaal Plan en het Sociaal Uitvoeringsplan hebben betrekking op de positie van WIW-werknemers die significant slechtere arbeidsmarktkansen hebben. De daarin opgenomen doorwerk- en suppletieregelingen zijn erop gericht om zoveel mogelijk de financiële en sociale gevolgen van het beëindigen van de WIW-banen te ondervangen. Doordat [verzoeker] tot de leeftijd van 62 jaar aanspraak kon blijven maken op de doorwerkregeling, is hij in staat gesteld zijn salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden te behouden, pensioen te blijven opbouwen en een eventueel beroep op de WW en een bijstandsuitkering met een aantal jaren uit te stellen. Daarnaast treden door de doorwerkregeling de (als vrijwel onafwendbaar ingeschatte) werkloosheid en daarmee de sociale gevolgen daarvan eerst een aantal jaren later op. Dit betekent dat [verzoeker] als gevolg van de in het Sociaal Plan getroffen voorzieningen zowel financieel als sociaal in een aanzienlijk betere positie is dan indien de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2012 zou zijn beëindigd, zoals zou zijn gebeurd als er geen Sociaal Plan en Sociaal Uitvoeringsplan zouden zijn geweest. De regeling heeft voor hem dus zowel de sociale als financiële gevolgen van het (reeds per 1 juli 2012 voorgenomen) ontslag zoveel mogelijk ondervangen. De kosten van de uitvoering van deze regelingen hebben in aanzienlijke mate de kosten overtroffen van de transitievergoeding waarop ingevolge art. 7:673 BW aanspraak gemaakt zou kunnen worden. (rov. 4.11-4.13)

De Gemeente heeft de collectieve afspraken zoals neergelegd in het Sociaal Plan en het Sociaal Uitvoeringsplan gemaakt voordat zij rekening heeft kunnen houden met de introductie van een transitievergoeding. Voorts heeft zij zich verbonden aan de hiervoor genoemde, aanzienlijke kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van deze afspraken, welke afspraken erop gericht waren om de gevolgen van het ontslag voor werknemers zoveel mogelijk te beperken. Onder deze omstandigheden zou gehoudenheid tot betaling van een transitievergoeding leiden tot een samenloop van betalingen in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] , hetgeen de in het Besluit opgenomen overgangsregeling beoogt te voorkomen. Dit alles leidt tot de slotsom dat de in het Sociaal Plan en het Sociaal Uitvoeringsplan opgenomen doorwerkregeling voor [verzoeker] is aan te merken als een voorziening in de zin van art. 2 van het Besluit. (rov. 4.14-4.15)

4 Beoordeling van de middelen in het principale en het incidentele beroep

5 Beslissing