Home

Hoge Raad, 18-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:59, 18/01558

Hoge Raad, 18-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:59, 18/01558

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 januari 2019
Datum publicatie
18 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:59
Formele relaties
Zaaknummer
18/01558

Inhoudsindicatie

art. 7:2 en 7:3, aanhef en onder d, Awb. Terugwijzing naar Inspecteur wegens schending hoorplicht (HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).

Uitspraak

18 januari 2019

Nr. 18/01558

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 maart 2018, nr. BK‑17/00888, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/4498) betreffende de aan belanghebbende gegeven boetebeschikking bij de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Namens belanghebbende is op 26 april 2017 een pro forma bezwaarschrift bij de Inspecteur ingediend, gericht tegen een met dagtekening 24 februari 2017 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 met een daarbij gegeven boetebeschikking.

2.1.2.

In het pro forma bezwaarschrift is verzocht op het bezwaar te worden gehoord. Bij brief van 22 mei 2017 heeft de Inspecteur medegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren, maar dat hij belanghebbende nog de gelegenheid bood het bezwaar mondeling toe te lichten, met het verzoek daarvoor uiterlijk 12 juni 2017 een afspraak te maken. Nadien heeft de Inspecteur deze termijn verlengd tot 29 juni 2017.

2.1.3.

In een e-mailbericht van 13 juni 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende een toelichting op het bezwaarschrift gegeven. Daarbij is hij niet meer teruggekomen op het verzoek om op het bezwaar te worden gehoord.

2.1.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2017 is het bezwaar wegens overschrijding van de daarvoor geldende termijn niet-ontvankelijk verklaard.

2.2.1.

Bij de Rechtbank en het Hof was in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en of de Inspecteur een hoorzitting achterwege mocht laten.

2.2.2.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte heeft aangemerkt als kennelijk niet-ontvankelijk als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en letter a, Awb, maar dat hij uit de omstandigheid dat na zijn uitnodiging tot het maken van een afspraak voor een hoorgesprek het bezwaar nader is gemotiveerd zonder dat nog iets is vermeld inzake het verzoek te worden gehoord, mocht afleiden dat van het hoorgesprek kon worden afgezien, als voorzien in artikel 7:3 aanhef en letter d, Awb.

2.2.3.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, overwegende dat de Rechtbank op goede gronden juiste beslissingen heeft genomen.

2.3.

De in cassatie aangevoerde klachten treffen doel voor zover zij zijn gericht tegen het hiervoor in onderdeel 2.2.2 als tweede weergegeven oordeel.

Uit de omstandigheid dat belanghebbende in zijn e‑mailbericht van 13 juni 2017 niet is teruggekomen op zijn eerder gedane verzoek te worden gehoord, mocht de Inspecteur niet zonder meer afleiden dat belanghebbende afstand had gedaan van zijn recht te worden gehoord (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751). Het in de bestreden uitspraak bevestigde oordeel dat de Inspecteur kon afzien van het horen, is daarom onjuist. De Inspecteur dient alsnog toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 7:2 Awb.

De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

4 Beslissing