Home

Hoge Raad, 18-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:2081, 17/01695 bis

Hoge Raad, 18-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:2081, 17/01695 bis

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 2020
Datum publicatie
18 december 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:2081
Zaaknummer
17/01695 bis

Inhoudsindicatie

Douanerechten; art. 121, lid 1, CDW; actieve veredeling met schorsingssysteem; berekening douaneschuld bij in het vrije verkeer brengen van veredelde invoergoederen; begrip heffingsgrondslagen omvat niet preferentiële tariefmaatregelen; eindarrest na HvJ 8 oktober 2020, C-330/19, ECLI:EU:C:2020:809.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 17/01695bis

Datum 18 december 2020

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

EXTER B.V. te Zaanstad (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2017, nrs. 16/00167 tot en met 16/00174, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.

1 De loop van het geding in cassatie tot dusver

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:631, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.

Bij arrest van 8 oktober 2020, Exter B.V., C-330/19, ECLI:EU:C:2020:809, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:

“Artikel 121, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een tot een verlaagd douanerecht leidende preferentiële tariefmaatregel die gold op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van goederen onder de regeling actieve veredeling werd aanvaard, maar die was geschorst op het tijdstip waarop de aangifte tot het in het vrije verkeer brengen van die goederen werd aanvaard.”

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. De Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.

2 Nadere beoordeling van het middel

2.1

Volgens artikel 121, lid 1, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) wordt, onder voorbehoud van artikel 122 van het CDW, bij het ontstaan van een douaneschuld voor invoergoederen of veredelingsproducten het bedrag van die schuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.

2.2

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op het moment van plaatsing van de invoergoederen onder de regeling actieve veredeling voldeed aan alle voorwaarden om – zo zij die goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om toepassing van de desbetreffende tariefpreferentie zou hebben verzocht – in aanmerking te komen voor toepassing van het preferentiële tarief. In dat geval is de Inspecteur naar het oordeel van het Hof gehouden het preferentiële tarief toe te passen bij de berekening van de douaneschulden die voortvloeiden uit de aangiften voor het vrije verkeer, ook al was die tariefpreferentie inmiddels geschorst.

2.3

In de hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen van het Hof ligt besloten het oordeel dat de in artikel 121, lid 1, van het CDW bedoelde heffingsgrondslagen mede de normale en preferentiële tarieven omvatten. Uit punt 32 van het arrest van het Hof van Justitie volgt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het begrip heffingsgrondslagen in de zin van artikel 121, lid 1, van het CDW omvat niet de normale en preferentiële douanetarieven. Dit brengt mee dat bij het in het vrije verkeer brengen van onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen een preferentiële tariefmaatregel die ten tijde van plaatsing onder die douaneregeling gold maar daarna is geschorst, niet alsnog kan worden toegepast. Het middel slaagt in zoverre.

2.4

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen moeten ongegrond worden verklaard.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing