Home

Hoge Raad, 20-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:467, 19/03552

Hoge Raad, 20-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:467, 19/03552

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 maart 2020
Datum publicatie
20 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:467
Zaaknummer
19/03552

Inhoudsindicatie

artikelen 22 en 24, lid 3, Wet WOZ, artikel 1:2 Awb, heeft huurder die een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking heeft ontvangen een (proces)belang? ECLI:NL:HR:2017:2656.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03552

Datum 20 maart 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER VAN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 juni 2019, nr. SGR 18/6871 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 4 februari 2019 betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2018 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] . De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende is bewoner van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning wordt gehuurd door een besloten vennootschap waarin belanghebbende alle aandelen houdt en wordt aan belanghebbende ter beschikking gesteld.

2.1.2

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een op zijn naam gestelde beschikking uitgereikt als bedoeld in artikel 22 Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) waarin de waarde van de woning voor het jaar 2018 is vastgesteld op € 665.000.

2.1.3

Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang.

2.2

Bij de Rechtbank was in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

2.3.1

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde voor belanghebbende geen basis vormt voor een aan hem opgelegde gemeentelijke heffing, en dat de op de WOZ-waarde gebaseerde bijtelling bij het inkomen voor de inkomstenbelasting niet is gebaseerd op enige wettelijke bepaling. Daarom is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Rechtbank.

2.3.2

Het eerste middel betoogt dat de enkele ontvangst van een op naam gestelde WOZ-beschikking impliceert dat de ontvanger van die beschikking een procesbelang heeft.

2.4.1

Belanghebbende bij een beschikking is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 Awb). Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1:2 Awb volgt dat daarbij in de eerste plaats moet worden gedacht aan de geadresseerde van het besluit1, dat wil zeggen degene tot wie het besluit is gericht.

2.4.2

Artikel 24, lid 3, Wet WOZ bepaalt dat een beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet WOZ wordt bekendgemaakt aan zowel degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ) als aan degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt (artikel 24, lid 3, letter b, Wet WOZ). Opmerking verdient dat deze bepaling de heffingsambtenaar niet verplicht om een beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ te nemen te aanzien van een gebruiker als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter b, Wet WOZ indien die gebruiker geen belang heeft bij die beschikking. De heffingsambtenaar kan volstaan met het toezenden van een afschrift van de beschikking die is genomen ten aanzien van de gerechtigde als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ.

2.4.3

Zoals de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dient te worden aangenomen dat eenieder aan wie een te zijnen aanzien genomen WOZ-beschikking bekend is gemaakt, bij die beschikking en dus bij de daarin vastgestelde waarde een belang heeft.2 De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de te zijnen aanzien genomen beschikking dus niet niet-ontvankelijk mogen verklaren wegens het ontbreken van belang. De uitspraak op verzet kan niet in stand blijven.

2.4.4

Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4 Beslissing