Home

Hoge Raad, 21-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:716, 18/03852

Hoge Raad, 21-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:716, 18/03852

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 april 2020
Datum publicatie
21 april 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:716
Formele relaties
Zaaknummer
18/03852

Inhoudsindicatie

Poging tot seksueel verleiden van minderjarige meisjes d.m.v. van chat- en whatsappberichten en geven van sommen geld en andere giften door (voormalig) lid van Europees Parlement, art. 248a Sr. 1. Uos dat verklaringen van één van de aangeefsters dusdanig onbetrouwbaar zijn dat deze niet tot bewijs kunnen worden gebezigd. 2. Bewijsklachten. Motivering bewezenverklaring, strafbare poging en verwerping verweren. 3. Verbeurdverklaring blocnote en handgeschreven brief. HR: art. 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 18/03852

Datum 21 april 2020

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 augustus 2018, nummer 22/005483-15, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020.