Home

Hoge Raad, 01-10-2021, ECLI:NL:HR:2021:1430, 21/02647

Hoge Raad, 01-10-2021, ECLI:NL:HR:2021:1430, 21/02647

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2021
Datum publicatie
1 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1430
Formele relaties
Zaaknummer
21/02647

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/02647

Datum 1 oktober 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juli 2020, nrs. 19/00054 tot en met 19/00063, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/5742 tot en met BRE 17/5751) betreffende de door belanghebbende op aangifte voldane omzetbelasting over tijdvakken in de periode 1 april 2013 tot en met 31 december 2014.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.D. Kouwenhoven en H.J.J. Oostdam, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing