Home

Hoge Raad, 05-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1654, 20/03173

Hoge Raad, 05-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1654, 20/03173

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 november 2021
Datum publicatie
5 november 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1654
Formele relaties
Zaaknummer
20/03173

Inhoudsindicatie

Vertrouwensbeginsel; onjuiste mededeling op website Belastingdienst inzake revisierente bij afkoop lijfrente (art. 30i AWR). Dispositievereiste; Hoge Raad komt terug van HR 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/03173

Datum 5 november 2021

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 augustus 2020, nr. BK-19/005281, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/1188) betreffende een beschikking inzake revisierente.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.J. Vetter, heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 31 mei 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft in 1989 een lijfrenteverzekering afgesloten met ingangsdatum 1 december 1989 en einddatum 1 december 2015. Een aanpassing van de polisvoorwaarden in verband met de wijziging van het belastingstelsel per 1 januari 2001 heeft geen wijziging gebracht in de jaarlijks verschuldigde premie, die belanghebbende zowel voor als na 1 januari 2001 jaarlijks in de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) in aftrek heeft gebracht.

2.2

Per brief van 24 september 2015 heeft de verzekeraar belanghebbende geïnformeerd over de naderende einddatum van de lijfrenteverzekering, met het verzoek een keuze te maken tussen de in deze brief genoemde mogelijkheden ten aanzien van het beschikbaar komende kapitaal.

2.3

Belanghebbende heeft informatie ingewonnen met betrekking tot de mogelijkheid van voortijdige afkoop van de lijfrenteverzekering, onder meer door de website van de Belastingdienst te raadplegen. Een afdruk van de tekst die belanghebbende toen op die website aantrof, bevindt zich bij de gedingstukken. Die tekst luidt, voor zover thans van belang:

“(…)

In de volgende situaties hebt u achteraf gezien te weinig belasting betaald en moet u revisierente betalen:

• U hebt uw lijfrenteverzekering afgekocht

(…)

Let op!

Soms hoeft u geen revisierente te betalen.

U hoeft geen revisierente te betalen als u aan de volgende 2 voorwaarden voldoet

• U laat de volledige waarde van een lijfrenteverzekering of een lijfrentespaarrekening in 1 keer uitbetalen en die waarde is € 4.242 of minder. Tel de waarde mee van alle lijfrenten bij dezelfde instelling waarvan u nog geen uitkering hebt gehad.

• Er zijn eerder geen termijnen van deze lijfrenteverzekering uitgekeerd of tegoeden van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht gedeblokkeerd.

U betaalt ook geen revisierente als u:

• de lijfrenteverzekering hebt afgesloten voor 16 oktober 1990

• de lijfrenteverzekering hebt afgesloten na 15 oktober 1990 en u na 1991 geen premies meer hebt betaald voor deze verzekering.”

2.4

Belanghebbende heeft de lijfrenteverzekering vóór de einddatum afgekocht. De ontvangen afkoopsom is € 355.394, waarvan € 187.327 voor het gedeelte van de aanspraak waarop de Wet IB 2001 van toepassing is.

2.5

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur ter zake van de afkoop van de lijfrenteverzekering belanghebbende op grond van artikel 30i, lid 1, aanhef en letter b, AWR bij beschikking een bedrag van € 37.465 (20 procent van € 187.327) aan revisierente in rekening gebracht.

3 Procedure bij het Hof

3.1

In het door hem ingestelde hoger beroep betoogde de Inspecteur dat bij belanghebbende niet het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat ter zake van de afkoop van de lijfrenteverzekering geen revisierente in rekening zou worden gebracht.

3.2

Het Hof heeft de Rechtbank gevolgd in het oordeel dat de in 2.3 van dit arrest weergegeven mededeling duidelijk en niet voor verschillende uitleg vatbaar is: bij de afkoop van de vóór 16 oktober 1990 afgesloten lijfrenteverzekering is geen revisierente verschuldigd. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van lijfrenteverzekeringen die zijn aangepast aan de uit de Wet IB 2001 voortvloeiende voorwaarden voor premieaftrek. Belanghebbende mocht daarom afgaan op de juistheid van die mededeling, aldus het Hof.

3.3

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden waaronder het vertrouwensbeginsel meebrengt dat de Belastingdienst aan haar uitlatingen kan worden gehouden. Dit oordeel steunt op de vaststellingen dat belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen of moeten beseffen dat de op de website van de Belastingdienst geplaatste mededeling onjuist was, en dat belanghebbende afgaande op die mededeling een handeling heeft verricht waardoor hij een nadeel ondervindt dat de wettelijk verschuldigde belasting te boven gaat. In dat verband heeft het Hof verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918 (hierna: het arrest van 26 september 1979).

4 Beoordeling van het middel

5 Proceskosten

6 Beslissing