Home

Hoge Raad, 12-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1672, 20/01981

Hoge Raad, 12-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1672, 20/01981

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 november 2021
Datum publicatie
12 november 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1672
Formele relaties
Zaaknummer
20/01981

Inhoudsindicatie

BPM; artt. 9 en 10 Wet BPM 1992; uit andere lidstaat afkomstige personenauto met schade; nieuw of gebruikt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01981

Datum 12 november 2021

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2020, nr. 18/004721, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/4686) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2 Beoordeling van het middel

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende heeft op 16 oktober 2015 een beschadigde personenauto (hierna: de auto) gekocht bij een autobedrijf in Duitsland. De verkoper heeft op 19 oktober 2015 voor de auto een factuur aan belanghebbende uitgereikt met daarop de vermelding dat de kilometerstand van de auto nul bedraagt. Op 20 oktober 2015 is de auto in Duitsland geregistreerd en voor het eerst toegelaten op de weg.Nadien is de auto op een oplegger vanuit Duitsland naar Nederland overgebracht. Belanghebbende heeft de auto op 4 november 2015 doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De kilometerstand bedroeg op dat moment 217. De auto vertoonde ten tijde van die registratie geen sporen van gebruik.

2.1.2

Bij het op aangifte voldoen van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister is belanghebbende ervan uitgegaan dat de auto een gebruikte personenauto is als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) en dat de verschuldigde bpm daarom kan worden berekend met inachtneming van een vermindering.

2.1.3

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto voor de heffing van bpm moet worden aangemerkt als een nieuwe personenauto en dat de hiervoor in 2.1.2 bedoelde vermindering aan bpm niet terecht is geweest. Op die grond heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.2.1

Voor het Hof was in geschil of de auto ten tijde van de registratie in het Nederlandse kentekenregister als een nieuwe personenauto of als een gebruikte personenauto moet worden aangemerkt.

2.2.2

Het Hof heeft vooropgesteld dat onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest.

2.2.3

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de auto moet worden aangemerkt als een gebruikte personenauto. Daartoe heeft het Hof in aanmerking genomen dat de auto ten tijde van de registratie in het Nederlandse kentekenregister weliswaar geen gebruikssporen vertoonde, maar wel schade had en die schade er al was ten tijde van de aankoop door belanghebbende.

2.3.1

Het middel richt zich tegen het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel met het betoog dat het Hof geen rekening had mogen houden met de schade aan de auto.

2.3.2

Met een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. Een personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, blijft daarom voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 van de Wet een nieuwe personenauto. De omstandigheid dat een personenauto voorafgaande aan de eerste ingebruikneming op de weg schade in welke vorm dan ook heeft opgelopen, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest.2 Het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.

2.4

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de auto in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. De auto moet daarom voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 van de Wet worden aangemerkt als een nieuwe personenauto. Dit brengt mee dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing