Home

Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:525, 20/01743

Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:525, 20/01743

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 april 2021
Datum publicatie
9 april 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:525
Zaaknummer
20/01743

Inhoudsindicatie

Artikel 8:55 Awb; in verzet kan alleen over nevenbeslissing (kennelijke fout berekening proceskosten) worden geklaagd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01743

Datum 9 april 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 24 april 2020, nr. AWB 19/2410 op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 10 februari 2020. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2 Beoordeling van de middelen

2.1

De Rechtbank heeft op 10 februari 2020 uitspraak gedaan met toepassing van artikel 8:54 Awb (hierna: vereenvoudigde behandeling) en het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Daarbij is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding voor het beroep toegekend. De Rechtbank heeft die vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 261 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

2.2

In verzet was de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard omdat niet was gesteld of gebleken dat ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling van het beroep was overgegaan.

2.3

Het tweede middel, dat klaagt over het in 2.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank, slaagt. Verzet tegen een met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak van de Rechtbank kan ook zijn gericht tegen de hoogte van de in die uitspraak toegekende proceskostenvergoeding.

2.4

Volgens onderdeel B1 van de bijlage bij het Bpb diende voor de beroepsfase te worden uitgegaan van een waarde van € 525 per punt zodat de proceskostenvergoeding € 262,50 moest zijn en niet € 261. Om redenen van proceseconomie zal de Hoge Raad deze kennelijke fout herstellen.

2.5

Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.6

Uit hetgeen in 2.4 is overwogen volgt dat het beroep in cassatie gegrond is. De Hoge Raad zal de zaak afdoen. De proceskostenvergoeding voor het beroep bedraagt, berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest, 0,5 x € 534 dus € 267.1

3 Proceskosten

Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor de Rechtbank.

4 Beslissing