Home

Hoge Raad, 07-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:709, 20/01260

Hoge Raad, 07-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:709, 20/01260

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 mei 2021
Datum publicatie
7 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:709
Formele relaties
Zaaknummer
20/01260

Inhoudsindicatie

Geldigheid (per e-mail verzonden) verdagingsbesluit, artikel 7:10, lid 3, Awb, artikelen 3:40 en 3:41, lid 1, Awb, artikel 2:17, lid 1, Awb; aannemelijk maken en (onvoldoende) betwisting verzending e-mail

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01260

Datum 7 mei 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE EINDHOVEN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 februari 2020, nr. 19/00267, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 18/418) betreffende het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie in aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.1 Aan belanghebbende is op 14 augustus 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. Op het duplicaat aanslagbiljet is vermeld dat via www.eindhoven.nl/belastingen digitaal bezwaar kan worden gemaakt.

2.1.2 Belanghebbende heeft op 25 september 2017 per e-mail gericht aan gemeente@eindhoven.nl bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Tot de stukken in het geding behoort een ontvangstbevestiging van diezelfde datum afkomstig van gemeente@eindhoven.nl, waarin is vermeld dat het bericht ter afhandeling zal worden doorgestuurd naar de behandelende afdeling/persoon.

2.1.3 Op 30 december 2017 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

2.1.4 De heffingsambtenaar heeft op 16 februari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan.

2.2.1 Voor het Hof was onder meer in geschil of de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd is.

2.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling door belanghebbende prematuur is en de heffingsambtenaar geen dwangsom verschuldigd is. De heffingsambtenaar heeft met zijn e-mail van 29 december 2017 de beslistermijn verlengd. Deze e-mail is verzonden naar het e-mailadres van de gemachtigde van belanghebbende en via dit e-mailadres is veelvuldig contact geweest tussen de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar. Uit dat laatste volgt dat belanghebbende kenbaar heeft gemaakt dat zij via dat e-mailadres bereikbaar is. Dat een e-mail met bijlagen in een spamfilter terecht komt, komt voor risico van belanghebbende, aldus het Hof. Volgens het Hof maakt het feit dat overige e-mailcorrespondentie belanghebbende kennelijk wel heeft bereikt, de betwisting van ontvangst van de e-mail met daarin de verdaging van de beslistermijn minder geloofwaardig.

3 Beoordeling van de klachten

3.1

Belanghebbende bestrijdt dit oordeel met een aantal klachten. De klachten komen erop neer dat de heffingsambtenaar om de elektronische verzending te bewijzen meer over moest leggen dan een print van de verzonden e-mail. Zelfs als het Hof de verzending bewezen kon achten, had het Hof op basis van het door belanghebbende overgelegde overzicht van de ingekomen e-mails moeten beoordelen of kon worden betwijfeld dat de e-mail de gemachtigde had bereikt, zo wordt in cassatie betoogd.

3.2

De Hoge Raad stelt het volgende voorop. Voor de geldigheid van een verdagingsbesluit als bedoeld in artikel 7:10, lid 3, Awb is nodig dat het verdagingsbesluit in werking is getreden voor het einde van de op grond van de eerste twee leden van artikel 7:10 Awb geldende beslistermijn. Op grond van het bepaalde in de artikelen 3:40 en 3:41, lid 1, Awb treedt een verdagingsbesluit niet in werking voordat het aan de belanghebbende is toegezonden of uitgereikt. In dit geval stelt de heffingsambtenaar dat het verdagingsbesluit aan belanghebbende is bekendgemaakt door verzending van een e-mail. In artikel 2:17, lid 1, Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling blijkt dat bij het begrip ‘systeem voor gegevensverwerking’ moet worden gedacht aan het systeem van een internetserviceprovider.1

3.3

Uit het hiervoor in 3.2 weergegeven wettelijke kader moet het volgende worden afgeleid voor een geval als dit, waarin de belanghebbende de geldigheid of het bestaan van een verdagingsbesluit als bedoeld in artikel 7:10, lid 3, Awb betwist en het bestuursorgaan daartegenover stelt dat het bestuursorgaan dat besluit tijdig per e-mail aan de belanghebbende heeft toegezonden. Voor de geldigheid van zo’n verdagingsbesluit is niet vereist dat het de belanghebbende heeft bereikt. Voldoende is dat het bestuursorgaan dit besluit binnen de uit de leden 1 en 2 van artikel 7:10 Awb volgende beslistermijn aan het juiste e-mailadres heeft verzonden en dat overigens is voldaan aan de in Afdeling 2.3 Awb geldende voorschriften, waaronder de eis dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die elektronische weg bereikbaar is. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan de stelling dat belanghebbende geen kennis heeft kunnen nemen van het verdagingsbesluit niet afdoen aan de geldigheid van dat verdagingsbesluit.

3.4

Wanneer de belanghebbende betwist het verdagingsbesluit (tijdig) te hebben ontvangen, dan moet ervan worden uitgegaan dat hierin besloten ligt de betwisting van de (tijdige) verzending van dat besluit. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan om die verzending aannemelijk te maken. Dit bewijs kan het bestuursorgaan bijvoorbeeld leveren door overlegging van een logbestand waaruit blijkt dat, en op welke datum en welk tijdstip, de e-mail vanuit het door hem gebruikte systeem voor gegevensverwerking is verzonden naar het systeem van de internetserviceprovider van de belanghebbende.

3.5

In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat de heffingsambtenaar de verzending van de e-mail van 29 december 2017 aannemelijk heeft gemaakt en dat het Hof de betwisting van ontvangst van de e-mail door belanghebbende niet geloofwaardig heeft geacht. Het daarop volgende oordeel van het Hof dat het verdagingsbesluit tijdig is bekendgemaakt en in werking is getreden, geeft niet blijk van miskenning van hetgeen hiervoor in 3.2 tot en met 3.4 is overwogen en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.

4 Proceskosten

5 Beslissing