Home

Hoge Raad, 14-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1459, 20/02399

Hoge Raad, 14-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1459, 20/02399

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 oktober 2022
Datum publicatie
14 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1459
Formele relaties
Zaaknummer
20/02399

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/02399

Datum 14 oktober 2022

ARREST

in de zaak van

de fiscale eenheid [X] C.S. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020, nrs. 18/00251 tot en met 18/002531, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 16/4653, HAA 16/5061 en HAA 16/5062) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008, over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F. van der Weiden, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 30 juli 2020. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn. Wat betreft de naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.Wat betreft de boetebeschikkingengeldt het volgende. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden. Elk van de boetes beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boetes verder verminderen met 5 procent2 tot € 12.401 respectievelijk € 4.551.

4 Proceskosten

5 Beslissing