Home

Hoge Raad, 11-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1611, 20/03686

Hoge Raad, 11-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1611, 20/03686

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 november 2022
Datum publicatie
11 november 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1611
Formele relaties
Zaaknummer
20/03686

Inhoudsindicatie

Accijns; art. 5, lid 1, AWR; art. 2, lid 2, letter d, van de Invorderingswet 1990; art. 8:42 Awb; art. 2c, lid 4, Wet op de accijns; art. 10, lid 4, Richtlijn 2008/118/EG; valse afmelding EMCS; aanslagbiljet en naheffingsaanslag; op de zaak betrekking hebbende stukken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/03686

Datum 11 november 2022

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 oktober 2020, nr. 18/006491, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/2633) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.F. van Immerseel en D.J. Franssen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

Namens belanghebbende is de zaak schriftelijk toegelicht door S.F. van Immerseel, advocaat te Breda.De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 7 mei 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

Nadien heeft S.F. van Immerseel - met toestemming van de Hoge Raad - het cassatieberoep aangevuld met een middel dat de uitspraak van het Hof bestrijdt op de grond dat zich bij de beëdiging van een van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gedaan, een onvolkomenheid heeft voorgedaan.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.1 Belanghebbende verzorgt in opdracht van derden tegen vergoeding de opslag in Nederland van alcoholhoudende dranken met het oog op distributie daarvan. Zij heeft een vergunning voor een accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 1a, lid 1, letter b, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet).

2.1.2 In de periode 23 oktober 2013 tot en met 27 november 2013 heeft belanghebbende dertien maal een partij alcoholhoudende dranken uit haar accijnsgoederenplaats uitgeslagen om onder schorsing van accijns te doen overbrengen naar een belastingentrepot in Italië. Voor elke zending is een elektronisch administratief document (hierna: e-AD) opgemaakt in het geautomatiseerde systeem EMCS (Excise Movement and Control System) zoals bedoeld in artikel 1a, letter a, van het Uitvoeringsbesluit accijns.

2.1.3 Na elke verzending is in EMCS een melding gedaan dat de op het e-AD vermelde geadresseerde de desbetreffende partij alcoholhoudende dranken heeft geaccepteerd. De Italiaanse autoriteiten hebben deze meldingen binnen EMCS overgebracht aan de Nederlandse douane. Belanghebbende is via EMCS door de Nederlandse douane van die meldingen op de hoogte gesteld.

2.1.4 De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) is in 2014 bij belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek gestart naar vermoedelijke fraude met alcoholhoudende dranken die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de accijnsheffing zijn betrokken. Op 2 mei 2014 heeft het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie de bevoegde autoriteiten in Italië gevraagd of de hiervoor in 2.1.2 bedoelde dertien zendingen alcoholhoudende dranken zijn afgeleverd bij het op elk e-AD opgegeven belastingentrepot. De Italiaanse autoriteiten hebben geantwoord dat uit door hen verricht onderzoek is gebleken dat de dertien zendingen alcoholhoudende dranken niet zijn aangekomen in het desbetreffende belastingentrepot en dat de voor elke partij in EMCS geplaatste melding van ontvangst in dat belastingentrepot vals is gebleken.

2.1.5 De Inspecteur heeft belanghebbende schriftelijk op de hoogte gesteld van de bevindingen van de Italiaanse autoriteiten en haar medegedeeld voornemens te zijn haar een naheffingsaanslag in de accijns op te leggen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de beëindiging van de overbrenging van de zendingen alcoholhoudende dranken naar Italië overeenkomstig artikel 2b, lid 2, van de Wet heeft plaatsgevonden, dan wel aan te tonen waar tijdens het vervoer de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. In dat kader heeft de Inspecteur haar desgevraagd kopieën van stukken doen toekomen die afkomstig waren uit het dossier van de FIOD met de naam ‘[dossier 1]’. Dat dossier betreft het strafrechtelijke onderzoek naar het vervoer van deze dertien zendingen alcoholhoudende dranken. Belanghebbende heeft de Inspecteur in haar reacties geen opheldering kunnen geven over hetgeen met deze zendingen is gebeurd nadat zij vanuit haar accijnsgoederenplaats waren geladen in het vervoermiddel.

2.1.6 De Inspecteur heeft in de reacties van belanghebbende geen aanleiding gezien om van naheffing af te zien. Hij heeft belanghebbende in een brief van 8 juli 2015 (waarvan het Hof in rechtsoverweging 2.11 van zijn uitspraak de inhoud - voor zover relevant - heeft geciteerd) met in de aanhef: “Betreft: Toelichting Naheffingsaanslag” medegedeeld dat hij haar met deze brief een naheffingsaanslag in de accijns ten bedrage van € 933.888,26 doet toekomen. Volgens deze brief is belanghebbende op grond van artikel 52, lid 1, van de Wet ter zake van de dertien zendingen alcoholhoudende dranken accijns - zoals gespecificeerd weergegeven in een bijlage bij deze brief - verschuldigd geworden.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Belanghebbende heeft in hoger beroep in de eerste plaats betoogd dat de hiervoor in 2.1.6 bedoelde brief van 8 juli 2015 niet een naheffingsaanslag behelst en evenmin als zodanig kan worden aangemerkt, omdat die brief niet de vorm heeft van een aanslagbiljet en wat betreft de inhoud ervan niet meer is dan een toelichting op een nog door de Inspecteur op te maken en aan belanghebbende uit te reiken aanslagbiljet. Het Hof heeft dat standpunt verworpen omdat de hiervoor in 2.1.6 bedoelde brief van 8 juli 2015 alle voor een aanslagbiljet benodigde gegevens bevat en de naheffingsaanslag door toezending daarvan aan belanghebbende is bekendgemaakt.

3.2.1

Bij het Hof was in de tweede plaats in geschil of de Inspecteur heeft voldaan aan de op grond van artikel 8:42 Awb op hem rustende verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof over te leggen. Belanghebbende heeft daarover aangevoerd, aldus het Hof, dat de FIOD twee dossiers heeft opgemaakt, waaronder het hiervoor in 2.1.5 bedoelde dossier met de naam ‘[dossier 1]’, en dat die beide dossiers zien op één onderzoek dat zich richtte op één organisatie waarbinnen in georganiseerd verband grote zendingen alcoholhoudende dranken zonder afdracht van accijns werden vrijgespeeld en dat de FIOD dit ene onderzoek kunstmatig in tweeën heeft geknipt. Belanghebbende heeft gesteld in bewijsnood te verkeren omdat zij niet exact weet welke stukken zich in het andere dossier bevinden. Volgens belanghebbende kunnen deze stukken mogelijk licht werpen op de plaats(en) waar tijdens het vervoer van de dertien zendingen alcoholhoudende dranken naar Italië de onregelmatigheden hebben plaatsgevonden.

3.2.2

Het Hof heeft het, zonder kennisname van het andere dossier van de FIOD, evident geacht dat dit andere dossier niet behoort tot de op deze zaak betrekking hebbende stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 Awb. Daartoe heeft het Hof overwogen dat het volstrekt niet aannemelijk is dat de hiervoor in 2.1.2 bedoelde dertien zendingen in twee verschillende strafrechtelijke onderzoeken zijn betrokken en evenmin dat dit andere dossier feiten bevat met betrekking tot de accijnsheffing ter zake van deze dertien zendingen. Zelfs al zouden in het andere dossier de organisatie, de betrekkingen en de handelwijze van de houder van het belastingentrepot in Italië zijn blootgelegd waaruit zou blijken dat in georganiseerd verband grote partijen alcoholhoudende dranken zonder afdracht van accijns zijn vrijgespeeld, dan is die informatie naar het oordeel van het Hof niet concreet genoeg voor de accijnsheffing met betrekking tot de hiervoor in 2.1.2 bedoelde dertien zendingen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daarom niet voldoende onderbouwd dat stukken uit dit andere dossier van de FIOD van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming van de Inspecteur in deze zaak.

4 Beoordeling van de middelen

5 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

6 Proceskosten

7 Beslissing