Home

Hoge Raad, 11-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:184, 21/03098

Hoge Raad, 11-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:184, 21/03098

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 februari 2022
Datum publicatie
11 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:184
Formele relaties
Zaaknummer
21/03098

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/03098

Datum 11 februari 2022

ARREST

in de zaak van

van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2021, nr. BRE 20/79091, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 18 november 2020 betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven boetebeschikking.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing