Home

Hoge Raad, 04-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:43, 21/01274

Hoge Raad, 04-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:43, 21/01274

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 februari 2022
Datum publicatie
4 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:43
Formele relaties
Zaaknummer
21/01274

Inhoudsindicatie

Art. 43, lid 2, ZvW. Omzetting stakingswinst in lijfrente. Lijfrentepremie komt niet in mindering op bijdrage-inkomen voor inkomensafhankelijke bijdrage.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/01274

Datum 4 februari 2022

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 februari 2021, nr. AWB 19/5573, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.M.C.M. Staats, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 8 oktober 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1

2 Uitgangpunten in cassatie

2.1

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 2016 hun onderneming gestaakt. Tot een bedrag van € 70.000 heeft belanghebbende de bij hem in aanmerking genomen stakingswinst omgezet in een lijfrente (hierna: de stakingslijfrente) en uitgaven voor inkomensvoorzieningen in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning van 2016 (artikel 3.129 Wet IB 2001).

2.2

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd waarbij geen rekening is gehouden met een aftrek voor uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

3 Procedure voor de Rechtbank

3.1

Voor de Rechtbank was in geschil of de premie voor de stakingslijfrente van € 70.000 in mindering moet komen op het bijdrage-inkomen voor de Zvw.

3.2

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslag juist is. Daarbij heeft zij, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175 (hierna: het arrest van 23 november 2018), drie categorieën verzekerden voor de Zvw onderscheiden: (i) zij die in dienstbetrekking een oudedagsvoorziening opbouwen met toepassing van artikel 11, lid 1, letter c en letter j, ten eerste, van de Wet op de loonbelasting 1964, (ii) zij die als ondernemer een oudedagsvoorziening opbouwen door middel van fiscaal aftrekbare premies voor een verplichte pensioenregeling of door een fiscaal aftrekbare toevoeging aan een fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR), en (iii) zij die in aanvulling op de onder (i) en (ii) bedoelde oudedagsvoorzieningen een dergelijke voorziening opbouwen door middel van een lijfrente.

3.3

De wetgever heeft door voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage aan te sluiten bij het inkomen uit werk en woning, de gevallen onder (i) en (ii) als gelijke gevallen beschouwd, omdat in beide gevallen bij de vaststelling van het bijdrage-inkomen rekening wordt gehouden met pensioenpremies en toevoegingen aan de FOR. Het arrest van 23 november 2018 leidt er niet toe dat de gevallen onder (iii) gelijk zijn te stellen aan de gevallen onder (i) en/of (ii), omdat in de gevallen onder (iii) de oudedagsvoorziening vrijwillig en onder eigen verantwoordelijkheid wordt opgebouwd, er geen causaal verband bestaat tussen de opbouw van de oudedagsvoorziening en het inkomen en de arbeidsduur, de oudedagsvoorziening ingeval van een stakingslijfrente incidenteel en eenmalig plaatsvindt en de oudedagsvoorziening niet binnen de bron wordt gefaciliteerd, aldus de Rechtbank.

4 Beoordeling van de klachten

5 Proceskosten

6 Beslissing