Home

Hoge Raad, 18-08-2023, ECLI:NL:HR:2023:1092, 22/03706

Hoge Raad, 18-08-2023, ECLI:NL:HR:2023:1092, 22/03706

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 augustus 2023
Datum publicatie
18 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1092
Formele relaties
Zaaknummer
22/03706

Inhoudsindicatie

Artikelen 2.11a en 4.53 Wet IB 2001; volgorde verrekening belastingkorting en heffingskorting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/03706

Datum 18 augustus 2023

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2022, nr. BK-ARN 21/005941, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 20/3973) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking als bedoeld in artikel 2.11a, lid 3, Wet IB 2001.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.G.H.M. Sleiffer, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende was enig aandeelhouder van [A] B.V. De vennootschap is per 1 mei 2013 geliquideerd. Bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 is het verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 18.151.

2.2

Belanghebbende heeft op grond van artikel 4.53 Wet IB 2001 verzocht het verlies uit aanmerkelijk belang om te zetten in een belastingkorting.

2.3

De Inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening van 4 februari 2020 de door belanghebbende gevraagde belastingkorting vastgesteld op € 4.538, te verrekenen met de belasting over het belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2016 en de zeven daaropvolgende jaren.

2.4

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 14.883. Bij die aanslag is aan belanghebbende tevens een verrekeningsbeschikking belastingkorting als bedoeld in artikel 2.11a, lid 3, Wet IB 2001 afgegeven. In de aanslag is rekening gehouden met het volledige bedrag aan belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang van € 4.538. Als gevolg daarvan is van de algemene heffingskorting van € 2.242 een bedrag van € 901 benut.

3 Procedure voor het Hof

3.1

Voor het Hof was onder meer in geschil de wijze waarop de belasting- en heffingskorting zijn verrekend en of daarbij het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat eerst de belastingkorting voor het verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking dient te worden genomen, namelijk bij de berekening van de verschuldigde belasting over het belastbare inkomen uit werk en woning, en dat de algemene heffingskorting – nadat het gezamenlijke bedrag van de belasting ter zake van de drie belastbare inkomens is berekend en de gecombineerde inkomensheffing is vastgesteld – op dat gezamenlijke bedrag dient te worden toegepast.

3.3

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, anders dan belanghebbende stelt, uit de door haar aangehaalde uitspraken niet aannemelijk is geworden dat de Inspecteur een andere wijze dan de wettelijke wijze van berekening heeft toegepast in die drie gevallen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel, en meer in het bijzonder de meerderheidsregel is geschonden, aldus het Hof.

4. Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing