Home

Hoge Raad, 10-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:175, 21/00197

Hoge Raad, 10-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:175, 21/00197

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 februari 2023
Datum publicatie
10 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:175
Formele relaties
Zaaknummer
21/00197

Inhoudsindicatie

art. 81 RO

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/00197

Datum 10 februari 2023

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020, nrs. 19/01706 tot en met 19/017091, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 19/219 tot en met AWB 19/222) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 en over de kalenderjaren 2009 tot en met 2011, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 20 januari 2020. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn.

3.2

Wat betreft de naheffingsaanslagen en de beschikkingen inzake belastingrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.

3.3

Wat betreft de boetebeschikkingen geldt het volgende. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden.Voor de boetebeschikking met betrekking tot de periode 1 maart tot en met 31 december 2008 ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden. Omdat de boete minder beloopt dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. De boeten met betrekking tot de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 belopen elk meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal elk van die boeten zoals vastgesteld door de Rechtbank, verminderen met 5 procent2 tot € 2.394 (voor het jaar 2009), € 2.134 (voor het jaar 2010) respectievelijk € 1.225 (voor het jaar 2011).

4 Proceskosten

5 Beslissing