Home

Hoge Raad, 03-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:97, 22/01072

Hoge Raad, 03-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:97, 22/01072

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 februari 2023
Datum publicatie
3 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:97
Formele relaties
Zaaknummer
22/01072

Inhoudsindicatie

Formeel belastingrecht; artikel 67e AWR; bewijsmaatstaf boete; aanwezigheid bestanddeel van beboetbaar feit; overtuigend aantonen; HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/01072

Datum 3 februari 2023

ARREST

in de zaak van

[X], domicilie kiezende te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2022, nr. 20/002321, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/2736) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2009 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Op 31 augustus 2022 heeft de Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tegelijk met de navorderingsaanslag is aan belanghebbende op grond van artikel 67e, lid 1, AWR een boete opgelegd.

2.2

Over het beboetbare feit heeft het Hof het volgende geoordeeld (rechtsoverweging 4.20):

“Het is aannemelijk geworden dat belanghebbende aanzienlijk bedragen aan inkomsten heeft genoten (daartoe wijst het Hof op de ontvangen bedragen op zijn Luxemburgse bankrekening en de ontvangen aandelen bij de wijziging in de aandelenstructuur in 2009). Het Hof acht het ongeloofwaardig - voor zover belanghebbende dat al heeft willen betogen - dat hij niet heeft geweten dat het door hem behaalde resultaat niet3 op enigerlei wijze in de heffing van de inkomstenbelasting zou moeten worden betrokken. Door desalniettemin geen aangifte [te] doen en ook overigens geen enkele actie te ondernemen om te bewerkstelligen dat deze inkomsten in de belastingheffing zouden worden begrepen, heeft belanghebbende geweten dat te weinig belasting zou worden geheven. Onder deze omstandigheden is het aan de opzet van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven. De inspecteur verwijt belanghebbende derhalve terecht opzet aan het in artikel 67e, eerste lid, van de Wet vermelde vergrijp.”

3 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Overwegingen ten overvloede

5 Proceskosten

6 Beslissing