Home

Hoge Raad, 12-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:375, 23/03504

Hoge Raad, 12-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:375, 23/03504

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 maart 2024
Datum publicatie
12 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:375
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1122
  • Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:GHSHE:2023:2816
Zaaknummer
23/03504

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vragen (art. 392 Rv). Strafrecht. Verschoningsrecht van advocaten en andere functioneel verschoningsgerechtigden (art. 218 Sv) bij vordering door openbaar ministerie van gegevens van aanbieder van communicatiedienst (art. 126ng/ug Sv). Filtering en vernietiging van gegevens (art. 126aa Sv). Hoge Raad formuleert uitgangspunten voor te volgen procedure en gaat daarbij in op vragen in welke gevallen tot filtering moet worden overgegaan, of filtering door of onder verantwoordelijkheid van officier van justitie dan wel rechter-commissaris moet worden verricht, welke eisen daarbij gelden en in hoeverre hierbij rol toekomt aan verschoningsgerechtigde.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 23/03504

Datum 12 maart 2024

PREJUDICIELE BESLISSING

In de zaak van

DE STAAT DER NEDERLANDEN (het OM, de FIOD en de BELASTINGDIENST),

gevestigd te Den Haag,

APPELLANT in hoger beroep,

hierna: de Staat,

advocaat in de prejudiciële procedure: G.C. Nieuwland,

tegen

1. [advocaat 1],

wonende te [woonplaats],

hierna: Advocaat 1,

2. [advocaat 2],

wonende te [woonplaats],

hierna: Advocaat 2,

3. [advocaat 3],

wonende te [woonplaats],

4. [advocaat 4],

wonende te [woonplaats],

GEÏNTIMEERDEN in hoger beroep,

hierna gezamenlijk: de Advocaten,

advocaat in de prejudiciële procedure: W.H. van Hemel.

1 De prejudiciële procedure

Bij tussenarrest in de zaak 200.310.320/01 van 5 september 2023 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op de voet van art. 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

De Staat en de Advocaten hebben schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend, voor de Staat mede door M.F.H. Hirsch Ballin en voor de Advocaten mede door T.R.B. de Greve.

Na daartoe desgevraagd in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben D.M. de Knijff, advocaat bij de Hoge Raad, namens de Nederlandse Orde van Advocaten, F.E. Vermeulen advocaat bij de Hoge Raad, namens het Dekenberaad, en K. Aantjes en J.C. Zevenberg, advocaten bij de Hoge Raad, namens de Nederlandse Verenging van Strafrechtadvocaten en de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten, op de voet van art. 393 lid 2 Rv schriftelijke opmerkingen ingediend.

De advocaten van de Staat en de Advocaten hebben schriftelijk op de opmerkingen van elkaar en derden gereageerd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen zoals in de conclusie onder 10.1 t/m 10.14 weergegeven.

De advocaten van de Staat en de Advocaten hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd. De advocaat van de Staat heeft bezwaar gemaakt tegen een passage in de schriftelijke reactie van de Advocaten. De advocaten van de Advocaten hebben op dat bezwaar gereageerd. De Hoge Raad heeft de desbetreffende passage buiten beschouwing gelaten omdat daarin nieuwe feitelijke stellingen en fragmenten uit een niet in het geding gebracht proces-verbaal zijn opgenomen, die niet worden gerechtvaardigd door nieuwe elementen in die conclusie van de Advocaat-Generaal. Daarvoor is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, in de reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal geen plaats.1 Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken.

2 Inhoudsopgave

Deze prejudiciële beslissing is opgebouwd uit de volgende rubrieken:

3. Inleiding (3.1-3.2)

4. Uitgangspunten en feiten

5. Prejudiciële vragen

6. Voorafgaande beschouwing over het verschoningsrecht bij de toepassing van art. 126ng/ug Sv (6.1.1-6.8.2)

6.1

Wettelijk en verdragsrechtelijk kader (6.1.1-6.1.4)

6.2

Grondslag van het verschoningsrecht en het object van het verschoningsrecht (6.2.1-6.2.3)

6.3

Het wettelijke regiem (6.3.1-6.3.6)

6.4

Wettelijke leemtes en aansluiting bij het ‘klassieke domein’ (6.4.1-6.4.3)

6.5

Te hanteren uitgangspunten (6.5.1-6.5.7)

Verplichtingen bij een redelijk vermoeden dat de vordering geprivilegieerde gegevens betreft (6.5.1-6.5.3)

Kennisneming van de gegevens (6.5.4-6.5.6)

Rol van de verschoningsgerechtigde (6.5.7)

6.6

Filtering van gegevens (6.6.1-6.6.9)

6.7

Vernietiging van gegevens (6.7.1-6.7.2)

6.8

Vormverzuimen (6.8.1-6.8.2)

7. Beantwoording van de prejudiciële vragen (7.1.1-7.4)

7.1

De eerste en de tweede prejudiciële vraag (7.1.1-7.1.3)

7.2

De derde prejudiciële vraag (7.2.1-7.2.3)

7.3

De vierde prejudiciële vraag (7.3)

7.4

De vijfde prejudiciële vraag (7.4)

8. Beslissing

3 Inleiding

3.1

Deze zaak gaat over het verschoningsrecht van advocaten en andere tot geheimhouding verplichte functioneel verschoningsgerechtigden, als bedoeld in art. 218 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in het geval dat het openbaar ministerie gegevens vordert van een aanbieder van een communicatiedienst, zoals in dit geval een hostingbedrijf voor e-mailverkeer. Meer specifiek betreft het de vordering van gegevens van een aanbieder van een communicatiedienst op grond van art. 126ng lid 2 of art. 126ug lid 2 Sv (hierna ook: 126ng/ug lid 2 Sv). De prejudiciële vragen stellen aan de orde welke regels in dat geval gelden als het strafrechtelijk onderzoek is gericht tegen een ander dan de functioneel verschoningsgerechtigde (hierna kortweg: verschoningsgerechtigde), terwijl op voorhand niet duidelijk is of en, zo ja, in hoeverre de gevorderde gegevens onder een functioneel verschoningsrecht vallen.

Een op deze situatie toegesneden wettelijke regeling ontbreekt. De Hoge Raad zal daarom in deze uitspraak enkele vuistregels formuleren voor de te volgen procedure(s). Die vuistregels worden gebaseerd op uitgangspunten die samenhangen met art. 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), passen in het stelsel van de wet en aansluiten bij de wel in de wet geregelde gevallen. Van belang is daarbij mede (de rechtspraak over) de wettelijke regeling die in het kader van de doorzoeking en de inbeslagneming van voorwerpen ten aanzien van het verschoningsrecht geldt. De Hoge Raad zal in het bijzonder ingaan op de rol van de rechter-commissaris bij de waarborging van het verschoningsrecht.

3.2

Een deel van de prejudiciële vragen, zoals de onder 1b geformuleerde vraag of bepaalde “technische voorzieningen” moeten worden getroffen, betreft in belangrijke mate kwesties van technische, beleidsmatige, organisatorische en financiële aard. Wat betreft deze aspecten gaat de beantwoording van de prejudiciële vragen de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten. Het is om die reden dat de Hoge Raad in deze prejudiciële beslissing volstaat met het benoemen van enkele te hanteren uitgangspunten die – zolang niet is voorzien in een wettelijke regeling op dit punt – in ieder geval in acht moeten worden genomen.

4 Uitgangspunten en feiten

5 Prejudiciële vragen

7 Beantwoording van de prejudiciële vragen

8 Beslissing