Home

Hoge Raad, 26-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:441, 22/01323

Hoge Raad, 26-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:441, 22/01323

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 maart 2024
Datum publicatie
26 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:441
Formele relaties
Zaaknummer
22/01323

Inhoudsindicatie

Feitelijk leidinggeven aan belastingfraude (meermalen gepleegd), begaan door rechtspersoon (art. 69 AWR). Bewijsklachten t.a.v. feitelijk leidinggeven en wetenschap. Heeft verdachte actieve bemoeienis gehad met doen van aangiften loonheffing en heeft hij wetenschap gehad over feit dat uitgezonden arbeidskrachten “eigen” arbeidskrachten waren en dus over onjuistheid van aangiften?

HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 22/01286.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/01323

Datum 26 maart 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2022, nummer 20-002386-18, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2024.