Hoge Raad, 08-08-2025, ECLI:NL:HR:2025:1122, 24/04693
Hoge Raad, 08-08-2025, ECLI:NL:HR:2025:1122, 24/04693
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 augustus 2025
- Datum publicatie
- 8 augustus 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1122
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2024:3238
- Zaaknummer
- 24/04693
Inhoudsindicatie
Overschrijding van de redelijke termijn; vergoeding immateriële schade door Hof gematigd van € 500 naar € 50.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/04693
Datum 8 augustus 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ALKMAAR
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2024, nr. 23/7991, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 22/1804) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar (hierna: de heffingsambtenaar) heeft het bezwaar tegen de aan belanghebbende gegeven WOZ-beschikking en de aan hem opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep van belanghebbende eveneens ongegrond verklaard. Wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting met afgerond vijf maanden heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar een bedrag van € 500 aan immateriële schade moet vergoeden aan belanghebbende.
3 De oordelen van het Hof
De heffingsambtenaar heeft in incidenteel hoger beroep subsidiair de stelling ingenomen dat de vergoeding van immateriële schade moet worden gematigd. Het Hof heeft in deze stelling aanleiding gezien de door de Rechtbank toegekende vergoeding te matigen tot € 50.
Aan deze beslissing heeft het Hof ten grondslag gelegd dat het hier gaat om (i) een zaak die inhoudelijk eenvoudig is, (ii) een zaak met een relatief gering en puur financieel belang, (iii) een zaak die is gebaseerd op een gebruikelijke beschikking met een gelding van korte duur (de WOZ-beschikking is slechts voor één belastingjaar van belang), en (iv) een procedure zonder (risico op) kosten voor belanghebbende (de gemachtigde verleent haar diensten op basis van ‘no cure, no pay’).
Dit alles in overweging nemende, heeft het Hof geoordeeld dat het vergoeden van de (veronderstelde) psychische schade van belanghebbende naar het tarief van € 500 per half jaar zou leiden tot een evident ongerechtvaardigde overcompensatie. Het Hof heeft zich in dit oordeel gesteund gezien door de wetgever die voor WOZ-zaken een dergelijke overcompensatie ook reeds constateerde (zie Kamerstukken II 2023/24, 36 427, nr. 3, blz. 8-10 en blz. 13-15).