Hoge Raad, 11-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1124, 23/02741
Hoge Raad, 11-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1124, 23/02741
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2025
- Datum publicatie
- 11 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1124
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:585
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:1443
- Zaaknummer
- 23/02741
Inhoudsindicatie
Artikel 28 Wet WOZ; op naam van erven gestelde beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet WOZ; beschikking op eigen naam.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02741
Datum 11 juli 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE REGIONALE BELASTING GROEP
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 juni 2023, nr. BK-22/002161, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 20/6679) betreffende de weigering van de heffingsambtenaar om op grond van artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken beschikkingen te geven voor de jaren 2019 en 2020.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 31 mei 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende en zijn zus zijn ieder voor gelijke delen erfgenaam in de nalatenschap van hun vader (hierna: de vader). Beiden hebben de nalatenschap zuiver aanvaard, wat meebrengt dat zij door erfopvolging medegerechtigd zijn geworden tot de eigendom van enige onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken).
De heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep (hierna: de heffingsambtenaar) heeft op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken voor de jaren 2019 en 2020 vastgesteld. Deze beschikkingen zijn gesteld op naam van de erven van de vader (hierna: de erven).
Belanghebbende heeft bij brieven van 10 juni 2020 op grond van artikel 28 van de Wet WOZ verzocht beschikkingen op zijn naam te geven waarbij de waarde van elk van de onroerende zaken voor de jaren 2019 en 2020 wordt vastgesteld (hierna: het verzoek). De heffingsambtenaar heeft het verzoek afgewezen.
3 De oordelen van het Hof
Voor zover in cassatie nog van belang, was voor het Hof in geschil of belanghebbende, als een van de erfgenamen, op grond van artikel 28, lid 1, van de Wet WOZ recht heeft op beschikkingen op eigen naam, hoewel voor de onroerende zaken voor die jaren reeds op naam van de erven beschikkingen zijn gegeven.
Het Hof heeft overwogen dat een vereiste voor het recht op een beschikking op eigen naam op grond van artikel 28, lid 1, van de Wet WOZ is, dat aan de belanghebbende niet reeds een beschikking is toegezonden op grond van artikel 24, lid 3 tot en met lid 6, en lid 8, van de Wet WOZ.
Met betrekking tot de onroerende zaken zijn reeds beschikkingen gegeven ten name van de erven. Het Hof heeft overwogen dat belanghebbende in zijn hoedanigheid van erfgenaam de mogelijkheid heeft gehad om daartegen, tezamen met zijn zus, bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dit brengt volgens het Hof mee dat belanghebbende geen recht heeft op beschikkingen op eigen naam, zodat het verzoek terecht is afgewezen.