Hoge Raad, 11-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1127, 24/02417
Hoge Raad, 11-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1127, 24/02417
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2025
- Datum publicatie
- 11 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1127
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2024:2791
- Zaaknummer
- 24/02417
Inhoudsindicatie
Formeel belastingrecht, Artikel 2 lid 3 BPB, artikel 8:75 Awb (Hoofdstuk 8 Titel 8.2 Afdeling 8.2.6 Awb Uitspraak), Afwijken van forfaitaire tarief, afzien van toekenning proceskostenvergoeding, bedrijfsmodel als bedoeld in HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/02417
Datum 11 juli 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 mei 2024, nrs. BK-23/300 tot en met BK-23/302, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 21/8305, SGR 21/8308 en SGR 22/385) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte aanmaningskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Uitgangspunten in cassatie
Het Hof heeft de invorderingsambtenaar van de gemeente Den Haag veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, die door het Hof zijn gesteld op in totaal € 1.185. Dit bedrag is tot stand gekomen doordat het Hof twee punten heeft toegekend voor de kosten in bezwaar à € 310 (wegingsfactor 0,5) en twee punten voor de kosten in beroep en hoger beroep à € 875 (wegingsfactor 0,5).
3 Beoordeling van het middel
Het middel betoogt dat het Hof in het hiervoor in onderdeel 2 vermelde oordeel ten onrechte voor de waarde per punt voor de bezwaarfase is uitgegaan van € 310. Het middel slaagt op de gronden vermeld in rechtsoverwegingen 5.8.1, 5.8.2 en 6.3 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De Hoge Raad stelt de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar vast op € 647, uitgaande van het door het Hof vastgestelde aantal punten en de door het Hof toegepaste wegingsfactor 0,5 vanwege het gewicht van de zaak, en berekend naar de waarde per punt zoals deze ten tijde van het wijzen van dit arrest geldt.1